A slightly abridged English version of this article is also available on this website and can be accessed by clicking this link.
Alle tekst hieronder: © Bas Tukker / 2020
- Paspoort
- Biografie
- Orkestoverzicht
- Eurovisiesongfestival
- Andere artiesten over Francis Bay
- Eurovisiedeelnames van jaar tot jaar
- Bronvermelding
BIOGRAFIE
Jeugd
(1914-1932)
Francis Bay werd geboren als Frans Bayezt in Rijkevorsel, eind 1914. Frans’ ouders, Jan Bayezt en Isabella De Neef, waren afkomstig uit Mechelen, maar hadden na de Duitse inval en het bombardement op hun woonplaats de wijk genomen richting de Nederlandse grens. Hun vlucht eindigde in Rijkevorsel, waar op 27 december Frans het levenslicht zag. In het gehucht Kleine Gammel, net ten noorden van de dorpskern, hadden Jan Bayezt en zijn vrouw onderdak gevonden in de hoeve van een oom, Frans Hendrickx. “En die mijn peter is geworden”, zo vertelde Francis Bay eens lachend in een interview. “Een gelegenheidspeter die er echter patriarchaal op stond dat ik naar hem genoemd werd: Franciscus.”
In de loop van 1915 keerde het gezin terug naar Mechelen. Frans’ vader verdiende de kost als ambtenaar bij de spoorwegen, maar in zijn vrije tijd was hij kapelmeester van Sinte-Cecilia, de harmonie van de Mechelse wijk Coloma. Als vanzelfsprekend gaf Jan Bayezt zijn zoon het eerste muziekonderricht; na hem eerst de basis van de muziektheorie te hebben bijgebracht, liet hij Frans ook kennismaken met verschillende muziekinstrumenten. Volgens Frans was de benadering van zijn vader in die vroege periode soms onorthodox: “Ik herinner me dat ik in de nek van mijn vader zat en op zijn klarinet blies, terwijl hij op de kleppen duwde – dat moet wel een zonderling duo geweest zijn.” Net als zijn vader zou Frans uiteindelijk alle blaasinstrumenten leren bespelen, terwijl hij daarnaast ook met de dwarsfluit en gitaar uit de voeten kon.
Al op zeer jonge leeftijd kreeg ‘Franske’ een plaatsje in het orkest van zijn vader, maar niet in één van de blazersgroepen, maar aan de drums. Bij dansavonden in Mechelen en directe omgeving zat hij letterlijk ‘achter’ het slagwerk: de kleine jongen ging zo ver verscholen achter de verschillende trommels en bekkens, dat de dansers hem niet zagen spelen en – niet onbelangrijk in het licht van de strenge zedelijke opvattingen in die dagen – hij de jonge paartjes niet kon zien dansen. Toen Frans zeven jaar oud was, achtte zijn vader hem rijp voor het ‘echte werk’. Eén van de instrumenten waarop hij zijn zoon liet studeren, was de klarinet. Aanvankelijk had Frans te korte vingers om een gewone klarinet te bespelen. Om die reden behielp hij zich met een kleiner exemplaar, een zogenaamde es-klarinet. Zijn eerste optreden als klarinettist met de harmonie stond hem ook vele jaren later nog helder voor de geest:
“Het was die dag vreselijk warm en van louter dorst had ik naar het einde van het bal toe nogal gulzig twee glazen bier gedronken. Het gevolg? Toen ik mij bij het einde naar het kastje bukte om mijn klarinet op te bergen, greep ik er twintig centimeter naast en kwam tegen de vloer terecht. Nu moet ge weten dat mijn moeder en mijn oudere zuster mee waren gegaan om op mij te passen en zij hadden ook dát gezien… Zo verontwaardigd is mijn moeder daarna nooit meer geweest! “Dat mag nooit meer gebeuren!”, zei ze en daarmee bedoelde zij dat ik voorlopig niet meer zou optreden. Natuurlijk, ik trad daarna nog op, maar… het is nooit meer gebeurd! Ik heb nooit meer gedronken en ik heb nog altijd geen zin naar bier of wijn of alcoholische dranken…”
Korte tijd daarna besloot vader Bayezt, die, behalve het dirigeren van het harmonieorkest, ook verantwoordelijk was voor het geven van lessen aan aspirant-orkestleden, zijn zoon als assistent-muziekdocent in te zetten. Hoewel verdere details ontbreken, zou Frans als achtjarige ook al een orkest hebben gedirigeerd. Het moge duidelijk zijn dat het alles muziek was wat de klok sloeg in huize Bayezt. Als jongeman studeerde Frans als een bezetene – naar verluidt tot tien uur per dag. Bij het lezen van dit alles zou men kunnen vermoeden dat Jan Bayezt zijn zoon weinig keuze heeft gelaten en hem heeft gedrild in de muziek, maar schijn bedriegt, zo stelt Leo Bayezt, Frans’ jongste zoon: “Vader is spontaan tot de muziek gekomen, niet omdat mijn grootvader hem daartoe heeft opgepord. Natuurlijk had die wel graag dat hij met de muziek bezig was. Met de harmonie paraderen langs de straten, optreden voor de wijkkermis in de buurt – grootvader gaf hem de kans, maar mijn vader deed niets liever dan dat. Hij heeft nooit gezaagd of geklaagd dat hij gedwongen zou zijn geweest om muziek te leren. Blijkbaar lag hem dat het best van allemaal. Of hij van kindsbeen af musicus wilde worden, weet ik niet, maar wel dat de gewone school nooit zijn belangstelling heeft gehad.”
Tot zijn zeventiende levensjaar studeerde Frans Bayezt klarinet en trombone aan het Stedelijk Muziekconservatorium in zijn woonplaats. Daar kreeg hij les van onder meer de vermaarde componist August De Boeck. Als vijftienjarige werd Frans onderscheiden met een eerste prijs voor zijn prestatie bij het klarinetexamen en daarnaast kwam er nog een eerste prijs voor notenzang. De lessen aan de academie stonden dan volledig in het teken van de klassieke muziek, in de weekenden verdiende hij een centje bij als klarinettist in diverse amateurorkesten. Geregeld speelde hij op dansavonden en feesten in en rond Mechelen – en dit terwijl het hem als minderjarige eigenlijk verboden was zich te laten betalen voor zijn muzikale prestaties. Intussen werd zijn liefde voor de klarinet overschaduwd door een welhaast maniakale passie voor zijn andere studieobject, de trombone. Zoals hij vertelde in een interview: “De trombone was in die tijd mijn geliefkoosde instrument. Als ik ging slapen, legde ik haar onder mijn bed klaar, om, als ik wakker werd, meteen een deuntje te kunnen oefenen – meestal tot grote ergernis van mijn omgeving. Zo ben ik jarenlang ‘met de trombone gaan slapen’, dan kon ik ’s morgens dadelijk aan de slag.”
Keuze
voor de amusementsmuziek (1932-1937)
In de loop van 1932 raakte Frans Bayezt in contact met Carlos en André Roose, twee broers die een orkest hadden opgezet waarmee jazzmuziek werd gespeeld in de Embassy, een danszaal in het hart van Brussel. Nu had Frans natuurlijk ruime praktijkervaring opgedaan in het lichte genre dankzij zijn escapades in het Mechelse feestzalencircuit, maar toen hij het aanbod aanvaardde om hun ensemble te versterken, ervoer hij dat dixieland en swing toch andere koek waren. Aanvankelijk spaarden de gebroeders Roose hun jonge rekruut niet. Sterker nog, vanwege zijn gebrek aan ervaring in de jazzmuziek kreeg hij volop schimpscheuten te verwerken tijdens de repetities. Hij kreeg de dringende raad eens een aantal Amerikaanse grammofoonplaten aan te schaffen. “De laatste cent van mijn zondagsgeld werd eraan opgeofferd”, zo vertelde hij eens. “Geleidelijk kreeg ik een collectie platen bijeen van Don Redman, Duke Ellington, Red Nichols, Louis Armstrong, The Dorsey Brothers, Fletcher Henderson, kortom: alles wat op dat gebied maar naam en faam had. En ik studeerde! Ik mag getuigen dat ik mij aan de hand van die grammofoonplaten de jazzmuziek heb eigengemaakt.”
Dankzij een combinatie van talent en tomeloze werklust weet de jonge Frans Bayezt – ergens in de loop van de jaren ’30 neemt hij vanwege zijn voor velen moeilijk uit te spreken achternaam het Angelsaksisch klinkende pseudoniem Francis Bay aan – zich vlot een naam te verwerven in het Belgische live-circuit. Na een jaar verruilt hij het Orkest Roose voor het Lionel’s Club Orchestra, een meer traditioneel dansorkest waarin hij gedurende enkele jaren de klarinet- en trombonepartijen voor zijn rekening neemt. Het is een ensemble dat een zekere reputatie geniet, gezien het feit dat eens per week een optreden ervan wordt uitgezonden door de Belgische radio. Omdat soms de maandcontracten van de Lionel’s Club Orchestra in de verschillende danszalen in Luik, Antwerpen, Oostende en Brussel niet op elkaar aansluiten, speelt Bay ook gedurende korte periodes in andere groepen mee, zoals het Orkest Morreau en het orkest van de Antwerpenaar Piet Bemers, dat optreedt in de bekende Brusselse dansgelegenheid Nouveau Gaity.
Ook wordt Bay vanaf 1935 met enige regelmaat geëngageerd voor het twaalfkoppige orkest van Paul Godwin. Godwin, pseudoniem van de Pools-Joodse violist Pinchas Goldfein (1902-1982), was na de machtsovername van Hitler in 1933 Duitsland ontvlucht; via Luxemburg kwam hij vervolgens in Nederland terecht. Nu had Godwin in de jaren ’20 in Berlijn al furore gemaakt met zijn Jazz Symphonians, waarmee hij miljoenen schellakplaten had verkocht. Eenmaal in Nederland besluit hij een nieuw orkest te vormen onder dezelfde naam. Met zijn hoofdzakelijk uit Nederlanders samengestelde groep musici weet Godwin aan te knopen bij zijn eerdere successen. Het orkest heeft een breed repertoire, van jazz tot klassieke werken, maar ook zigeunermuziek en onversneden dans. Naar verluidt kwam Godwin Francis Bay op het spoor dankzij zijn drummer, de Deen Boyd Bachmann (1908-1981). Toen de Jazz Symphonians in Casino Kursaal in Oostende optraden, belandde Bachmann in één van zijn pauzes in een nabijgelegen etablissement waar de Lionel’s Club Orchestra bleek te spelen. Onder de indruk van de capaciteiten van de jonge trombonist, deed Bachmann navraag naar zijn naam om hem vervolgens aan te bevelen bij Godwin.
De
Nederlandse jaren (1937-1947)
Na twee jaar als invaller af en toe bij de Jazz Symphonians te hebben meegespeeld, kwam Francis Bay er in 1937 in vaste dienst. Toen Paul Godwin zijn trombonist moest ontslaan, stuurde hij een telegram naar Luik, waar Bay sinds ’35 woonachtig was – en die hapte toe, blijkens een interview decennia later botweg “omdat daar meer te verdienen viel”. Daarmee begint voor Francis Bay zijn ‘Nederlandse periode’. Hoewel hij zijn huis in Mechelen pas in 1940 opgeeft, werkt en woont hij gedurende tien jaar voornamelijk in Nederland. Amsterdam wordt de nieuwe uitvalsbasis. Frans’ jonge vrouw Liza en hun in 1935 geboren zoontje Georges vergezellen hem. In zijn nieuwe woonplaats volgt hij tussen de optredens bij Paul Godwin door privélessen bij violist en muziekpedagoog Oskar Back. Naar alle waarschijnlijkheid wilde Bay, die al bij de Lionel’s Club Orchestra was begonnen met het schrijven van arrangementen, zich met theorielessen verder bekwamen op dat vlak. Net als bij zo veel biografische gegevens in de jaren ’30 en ’40 blijft het bij giswerk, want in interviews heeft Francis Bay juist over deze, voor zijn professionele ontwikkeling zo belangrijke ‘Nederlandse periode’ vrijwel niets losgelaten.
Met Paul Godwin toert Francis Bay door Nederland en België, maar er volgen ook engagementen in Zwitserland en Zweden. Niet alleen als instrumentalist, maar ook als arrangeur levert hij zijn bijdrage aan het repertoire van het ensemble. Bovendien stelt Godwin hem aan als repetitor van het orkest. De Jazz Symphonians treden niet alleen op ‘in den lande’, maar zijn ook te horen bij radio-optredens voor Hilversumse en Brusselse stations. Naast zijn activiteiten als uitvoerend musicus richt Francis Bay in deze periode een eigen muziekuitgeverij op, The Francis Bay Edition. Niet veel later wordt een nieuwe firma opgericht die zowel in Nederland als in België wordt ingeschreven, Wings Music Corporation (W.M.C.), waarvoor hij samenwerkt met een compagnon, de Nederlander Joop de Leur. Gedurende vijf jaar publiceert Bay al zijn arrangementen voor het orkest van Paul Godwin, maar in toenemende mate ook voor andere ensembles, onder de vlag van WMC. In 1942 verkopen De Leur en Bay hun uitgeverij aan Gramac, een platenfirma, waar ze vanaf dat moment voor twintig gulden in de week in dienst komen. De samenwerking met De Leur houdt acht jaar stand en eindigt na een zakelijk geschil net na de bevrijding van Nederland, in 1945.
Toen in de zomer van 1939 Nederland overging tot mobilisatie, werden enkele spelers van Godwin’s orkest onder de wapens geroepen. Daarop doekte de orkestleider, die het grootste deel van de oorlog in de onderduik zou doorbrengen, zijn formatie op. Een deel van de musici maakte de overstap naar een nieuw, door Boyd Bachmann gevormd ‘showorkest’. Ook Francis Bay is erbij. Mede door de ludieke invallen van Bachmann, die zich niet zozeer als drummer, maar veelmeer als conferencier een grote bekendheid en populariteit bij het Nederlandse publiek had verworven, heeft het orkest van meet af aan groot succes.
Terwijl bij de excentrieke Bachmann het showelement in goede handen is, is hij voor de muziek aangewezen op anderen. Daarbij doet hij voor de arrangementen een beroep op Bay, terwijl diens compagnon Joop de Leur nieuw repertoire aanlevert in de vorm van vrolijke liedjes. Na de Duitse inval in mei 1940 zoekt het publiek vooral ontspanning en verstrooiing. De mix van liedjes, operettefragmenten, toch ook verkapte jazz – die door de bezetter oogluikend wordt toegestaan zolang de term zelf achterwege blijft – en cabareteske nummers valt bij velen in de smaak. Sterker, Bachmann en zijn mannen zijn al gauw kind aan huis bij de door de Duitsers gecontroleerde Nederlandse radio in Hilversum. Vanaf september 1941 is het orkest dagelijks met een amusementsprogramma minimaal een halfuur te horen.
In 1942 echter loopt het contract met De Nederlandsche Omroep af en moet het orkest het weer volledig hebben van optredens in het land. Die worden bemoeilijkt omdat de Duitsers links en rechts musici opvorderen voor ‘Arbeidsdienst’. Naar verluidt worden Boyd Bachmann en zijn complete orkest in februari 1943 zelfs korte tijd opgepakt, omdat een Nederlandse verrader aan de bezettingsautoriteiten zou hebben gemeld dat Bachmann bij een privéfeest een toost had uitgebracht op de Duitse nederlaag bij Stalingrad. Of Francis Bay er op dat moment nog bij was, is twijfelachtig. Eind 1942 of begin 1943 maakte hij de overstap naar het Tuschinsky-theater in Amsterdam, waar hij tweede dirigent werd van het bakorkest dat de optredens begeleidde. Toen eerste man John Brookhouse McCarthy (Jan Broekhuis, 1901-1973) werd gearresteerd omdat hij Joden geholpen had, schoof Francis Bay door naar diens positie, “het enige succes dat hij niet met een glimlach heeft aanvaard en dat hem nu nog bitter stemt”, zo tekende een journalist jaren later op uit zijn mond.
De episode bij het Tuschinsky-theater kan nooit langer dan enkele maanden hebben geduurd, want de annalen vermelden dat Francis Bay in 1943 via het radio-orkest van Ernst van ’t Hoff uiteindelijk één van de stichters wordt van het Dansorkest Dick Willebrandts. Het is een waar sterrenensemble, waarin de beste instrumentalisten uit het amusementsvak een plekje vinden: zo zijn naast Bay en Pi Scheffer, die samen het leeuwendeel van de arrangementen voor hun rekening nemen, ook saxofonisten-klarinettisten Cees Verschoor, Kees Bruyn en Ben Libosan erbij, die na de oorlog alle drie emplooi vinden in Dolf van der Linden’s Metropole Orkest. Ook voormalige leden van het vooroorlogse AVRO-Dansorkest en de formatie van Ernst van ’t Hoff worden door Willebrandts gerekruteerd, in totaal zestien man.
Vanaf het begin krijgt de band van Willebrandts, die geen showorkest is, maar van strakke, verzorgde arrangementen zijn handelsmerk maakt, uitstekende recensies. Zo valt in mei 1943 in de Delftsche Courant te lezen: “Voor de derde maal troonde het orkest van Dick Willebrandts gisteravond op het podium van [de] Stadsdoelen. Over populariteit van dit ensemble behoeven we niets meer te zeggen. De stampvolle enthousiaste zaal was in dit opzicht wel een sprekend bewijs. Overigens heeft dit jonge orkest zijn faam niet aan een gril te danken. Want uit alles blijkt dat het Willebrandts’ orkest ernst is, dat zij dit muzikale genre pogen een zoo hoog mogelijk peil te bereiken. De drie concerten vertoonen dan ook een duidelijk stijgende lijn. Het programma bevatte naast vele oude bekende, enkele nieuwe composities meestal van de eigen orkestleden; aardige melodietjes over het algemeen met heel geslaagde arrangementen van Pi Scheffer, Francis Bay en Tinus Bruyn (broer van voornoemde Kees Bruyn en eveneens saxofonist – BT). Aan de uitbundige grapjasserij maken de musici zich niet vaak schuldig en wat er nog aan uiterlijk vertoon was kon – dank zij Scheffer – op geestigheid aanspraak maken. Medewerking werd verleend door de beiden vocalisten Nelly Verschuur en Jan de Vries die hun liedjes knap en beschaafd ten gehoore brachten.”
Naast studiowerk bij platenmaatschappij Decca en optredens in het land volgt al snel een contract bij de radio. Gedurende ruim een jaar (augustus 1943 tot september 1944) verzorgt het orkest van Willebrandts namens de Aussenstelle Niederlande radio-uitzendingen voor de Deutsche Europasender (D.E.S.), een vanuit Hamburg uitzendend station waarbij onversneden Duitse oorlogspropaganda wordt afgewisseld met frisse bigbandklanken op basis van BBC-opnames die door Scheffer en Bay werden afgeluisterd en uitgeschreven. De D.E.S.-uitzendingen zijn bedoeld om onder Engelse luisteraars verwarring te stichten over het verloop van de oorlog. De Duitse opdrachtgever geeft specifiek als opdracht mee dat het geluid zo Angelsaksisch mogelijk moet zijn, om aan de overzijde van de Noordzee de propagandaberichten zo geloofwaardig mogelijk te laten klinken. Medewerking aan de D.E.S.-uitzendingen was bijzonder aantrekkelijk: behalve de zeer hoge verdiensten, die konden oplopen tot 600 gulden per maand, werden de deelnemende musici vrijgesteld van tewerkstelling in Duitsland. Behalve Willebrandts en zijn manschappen verlenen ook het orkest van Ernst van ’t Hoff en de Ramblers van Theo Uden Masman medewerking aan deze oorlogspropaganda. Na de oorlog worden de drie bandleiders bestraft met een beroepsverbod van enkele maanden. De orkestleden gaan vrijuit.
Hoezeer de musici in het ongewisse werden gelaten over wat er met hun studio-opnames gebeurde, blijkt wel uit het relaas van saxofonist Cees Verschoor, die samen met Francis Bay in het orkest van Willebrandts speelde. “Wij gingen gewoon naar de KRO-studio om muziek op te nemen, het was allemaal productie wat je maakte. Wij wilden gewoon lekker spelen. We hadden werk en we deden er niemand kwaad mee. In Nederland mochten alleen nog Hollandse titels worden gespeeld, met Hollandse teksten. Maar voor die zender was het juist de bedoeling dat we jazz speelden. Dat was met permissie.” Pas na de oorlog, toen hij over zijn betrokkenheid bij de D.E.S.-uitzendingen werd verhoord, vielen Verschoor de schellen van de ogen: “We kregen die propaganda-uitzendingen te horen en toen ontdekten we pas wat ze met onze muziek gedaan hadden. Wij speelden bijvoorbeeld ‘Between the devil and the deep blue sea’ en daar kwamen dan schimpscheuten naar de Amerikaanse soldaten achteraan, van die Lord Haw Haw. Een heel vies mannetje was dat. Ze hadden ons indertijd wel gezegd dat het bedoeld was als tegenzet tegen de BBC, maar dat het die vorm had, daar keek je natuurlijk wel van op. Tóén wist je daar niet van, het waren allemaal montages.”
In tegenstelling tot Verschoor was Francis Bay – net als zo vele van zijn generatiegenoten – weinig mededeelzaam over de oorlogsjaren. Voor zover Bay’s tweede zoon Leo, geboren in 1950, iets aan de weet kwam over de Amsterdamse jaren van zijn ouders, kwam de informatie van zijn moeder: “Mijn vader heeft weinig tot niets over zijn muzikale activiteiten in die jaren verteld. Hij heeft gewerkt – daar hield het ongeveer mee op. Over de hongerwinter heb ik hem nooit gehoord. Hoe hij op een fiets met houten banden, met zijn trombone op de rug, van Amsterdam naar Hilversum en weer terug fietste, heb ik volgens mij eens in een artikel gelezen. Van mijn moeder heb ik begrepen dat ze de schrik van haar leven kreeg, toen door politie werd aangebeld aan de deur van hun huis aan de Mauritsstraat in Amsterdam. Ze zei zelfs dat het Gestapo was. Het verhaal wil dat – ik weet niet of het collega’s waren van mijn vader of anderen – het huis vol met Joodse mensen zat die daar onderdak hadden gevonden. Later heb ik gelezen dat ook Dick Willebrandts in de oorlogsjaren ten minste twee Joodse families financieel heeft geholpen en onderdak heeft gegeven in zijn woning. Wat ik wil zeggen: mijn vader, Willebrandts en al die anderen… die waren niet Duitsgezind en al helemaal niet anti-Joods, maar ze hadden wel een gezin dat te eten moest hebben. Wanneer er dan een aanbod komt om tegen een fikse vergoeding arrangementen te maken en mooie jazzmuziek te spelen voor radio-uitzendingen, zouden er maar weinigen zijn die ‘nee’ hadden gezegd.”
Naast zijn activiteiten voor de Nederlandse radio werkt Francis Bay als remplaçant in februari ’44 ook een maandlang in België voor een nieuw orkest dat door Ernst van ’t Hoff is samengesteld na diens vertrek bij de Nederlandse radio. Tijdens de reis terug naar Amsterdam wordt de trein waarin Bay reist onder vuur genomen door geallieerde bommenwerpers. Bay’s collega, trompettist Wim van Trijffel, komt daarbij om het leven. Het orkest van Dick Willebrandts werkt nog door tot het najaar van 1944, wanneer na de gebeurtenissen rond Dolle Dinsdag de Nederlandsche Omroep feitelijk ineenstort. In samenspraak met de orkestleden besluit Willebrandts de bigband te ontbinden. Hoewel Francis Bay nominaal tot het einde van de oorlog op de loonlijst van de omroep blijft, verricht hij tot de bevrijding geen werkzaamheden meer voor de radio.
Na de bevrijding werkt Francis Bay heel korte tijd in het dansorkest van Majo Marco in Amsterdam. Algauw richt hij met een aantal kompanen uit het Dick Willebrandts-orkest, onder wie Pi Scheffer en Cees Verschoor, een nieuwe formatie op, het Blue Stars-orkest; Pi Scheffer wordt bandleider. Met onversneden Amerikaanse swing wordt getoerd door Nederland en België. Er volgen optredens voor Canadese militairen, die betaalden met sigaretten. “Een zeer deugdelijk betaalmiddel trouwens”, zo stelde Bay. “De muzikanten konden hun sigaretten tegen ongelooflijke prijzen verkopen (vijfentwintig gulden voor één Senior Service!) en na de honger van de winter kenden zij, bij wijze van spreken, haast weelde.”
Het Blue Stars-orkest, eigenlijk niet meer dan een gelegenheidsformatie, valt na een succesvolle zomertournee uiteen. Cees Verschoor aanvaardt een aanbod van Dolf van der Linden om diens Metropole Orkest te komen versterken. Ook Francis Bay heeft belangstelling voor een aanstelling bij het nieuwe grootorkest van Radio Herrijzend Nederland. Op de een of andere manier komt er echter niets van. In de eerste maanden na de oorlog krijgt Bay bovendien een aanbod van het Rotterdams Conservatorium om daar als docent aan de slag te gaan bij een nieuw op te zetten jazzopleiding – die overigens uiteindelijk pas meer dan twintig jaar later van de grond komt –, maar de muziekacademie krijgt nul op rekest.
Ten langen leste voegt Bay zich bij de Ramblers, het heropgerichte dansorkest van Theo Uden Masman. Vanwege Masmans houding in de oorlog worden optredens echter hier en daar door protesten verstoord. Bay zelf vertrekt alweer na twee maanden. Ontevredenheid over het spelniveau en instelling van zijn collega’s is hierbij de belangrijkste reden: “Natuurlijk, de tijd stond niet stil en de jazz-feeling was anders geworden en dat konden de ouwe sukkelaars niet”, zo was zijn harde oordeel. “Als je in een orkest zit, dan moet je om te beginnen elkaar verstaan en een doel hebben en dat doel mag niet alleen de centen zijn. Want het was maar één ding dat bij hun telde en ik denk dat iedereen dat zal beamen: het was alleen het geld… geld.”
Toch kan er ook een andere reden ten grondslag hebben gelegen aan Bay’s snelle vertrek. Zijn ambities reikten verder dan een plaatsje in het orkest. Bij de Ramblers kreeg hij bovendien niet of nauwelijks gelegenheid mee te schrijven aan de arrangementen, die met name voor rekening kwamen van Jack Bulterman en Ferry Barendse. Wanneer vroeg in 1946 in opdracht van de AVRO een bigband wordt gevormd, de Skymasters, lijkt Francis Bay, mede vanwege zijn gekende kwaliteiten als arrangeur en nauwe banden met een aantal leden van het nieuwe jazzorkest, de voornaamste kandidaat om het gezelschap te gaan leiden. Echter, de aanstelling gaat aan zijn neus voorbij – naar eigen zeggen omwille van het feit dat hij weigerde zijn Belgische staatsburgerschap te verruilen voor het Nederlandse.
Uiteindelijk krijgt Bay in de zomer van 1946 toch zijn felbegeerde plekje als bandleider, zij het met een oude bekende naast zich: niemand minder dan Boyd Bachmann, die in het voorafgaande jaar met name in Groot-Brittannië had gewerkt. Op papier is de rolverdeling glashelder: bij optredens staat Bachmann voor het orkest en ontfermt zich over de zakelijke leiding, terwijl Bay verantwoordelijk is voor de repertoirekeuze en het schrijven van alle arrangementen. Met musici uit vijf verschillende landen – onder wie de al voor de oorlog in Nederland werkzame Hongaarse ster-saxofonist Ernő Reti – wordt het veertienkoppige orkest, waarin Bay zelf uiteraard de trombone hanteert, een bont gezelschap. Met Bachmann voor op de bühne komt het jazzy element als vanzelfsprekend niet echt tot zijn recht. Het repertoire van het orkest bestaat voornamelijk uit populair meezingwerk, afgewisseld met bekende dixieland- en bigbandstukken zoals ‘In the mood’ en ‘Tiger rag’.
De band maakt een toer die begint in Nederland. Daar zijn de recensies wisselend. Meestal wordt de kwaliteit van de instrumentale solisten genoemd, maar over de rol van Bachmann wordt wisselend gedacht. Na zoveel jaren op de Nederlandse bühnes kent men zijn capriolen intussen wel. “De veelzijdige show van de kleine Deen is te geforceerd en heeft iets circusachtigs”, stelt de Heerenveense Koerier. De journalist had gehoopt op “meer ernst en minder langgerekte showvertoningen.” Wel wordt Francis Bay’s trombonespel geroemd. Een soortgelijk oordeel lezen we elders. Het Utrechts Nieuwsblad, dat het geboden amusement verder weinig origineel vindt, kwalificeert Bay als een “fenomenale improvisator” en “tevens een artiest op zijn instrument.” Het meest kritisch betoont zich de scribent van De Waarheid: “Het enige, dat werkelijk iets aardigs had was een solo van Francis Bay in ‘I should care’. Boyd Bachmann zorgde er echter door onzinnige capriolen voor, dat het effect totaal verloren ging.” Ondanks de wisselende waardering zitten de zalen vrijwel overal nokvol. Na Nederland te hebben doorgetrokken trekt het orkest voor verdere optredens naar Frankrijk, Zwitserland, Italië en Denemarken. In de zomer van 1947 volgt een drie maanden lange toer langs openluchttheaters in Zweden.
Een
nieuwe carrière in België (1947-1955)
Intussen echter – uiteindelijk misschien wel onvermijdelijk gezien hun verschillende persoonlijkheden en benadering van het showvak – botert het niet meer tussen de lichtzinnige Bachmann en zijn ingetogen Vlaamse kompaan. In september ’47, wanneer het orkest is neergestreken in Gent, stapt Bay abrupt op na een fikse ruzie met Bachmann, naar alle waarschijnlijkheid over de verdeling van de opbrengsten. Volgens Bay speelde ook zijn gezondheid hem parten. Met zijn vrouw, die in Nederland nooit echt had kunnen aarden, verlaat hij na tien jaar Amsterdam. Samen trekken ze bij Frans’ ouders in Mechelen in. “Totaal overspannen, leeggelopen en oververmoeid, was ik verplicht naar België terug te komen. De dokters zegden dat ik een verdere muziekcarrière wel kon vergeten. En dat maakte me opstandig. Vooral als ik op de radio muziek hoorde, voelde ik het van binnen wriemelen.” Hoe diep Bay’s zenuwinzinking was, blijkt wel wanneer men in een interview leest dat hem het oordeel van zijn artsen in de oren klonk als “een doodvonnis”.
Omdat er toch brood op de plank moet komen, besluiten Frans en zijn vrouw aan de Hoogstraat in Mechelen’s stadscentrum een winkel in kinderkleding en babyartikelen te openen. Hoewel het niet speciaal een ambitie was van Liza Bayezt-Nys als kleine zelfstandige aan de slag te gaan, neemt zij het voortouw; voor zover zijn gezondheid het toelaat, werkt Frans mee in de zaak. Het draait uit op een fiasco: al binnen een half jaar moeten wegens tegenvallende inkomsten de activiteiten worden stopgezet.
Intussen is de oud-musicus de wanhoop nabij. De zaken lopen slecht en hij mist zijn oude stiel. Nu was de naam Frans Bayezt in Mechelen natuurlijk niet volstrekt onbekend. Daarom hoeft het niet te verbazen dat hij op een bepaald moment wordt benaderd door twee lokale amateurmusici, slagwerker Jean Verworst en contrabassist Clement De Maeyer. Zij vragen zich af of hij met hen een dansorkestje zou willen vormen. Wanneer het kledingzaakje over de kop gaat, beslist Bayezt ondanks zijn fragiele gezondheid opnieuw zijn geluk in de muziek te willen beproeven. Hij wil ook niet anders. “Liever jong sterven met muziek dan lang leven zonder”, zo bracht hij later zijn afweging melodramatisch onder woorden.
In de eerste samenstelling bestaat het Combo Francis Bay uit vijf man: behalve Verworst en De Maeyer vinden pianist Paul Quintens en saxofonist Warre Van Hooreweghen hun plek in het ensemble. De spin in het web is Bay: hij schrijft de arrangementen en speelt klarinet, altsaxofoon en trombone. Aanvankelijk neemt hij bovendien de meeste zangpartijen voor zijn rekening. Er wordt voorlopig niet getoerd en ook niet doordeweeks opgetreden; twee jaar lang fungeert Bay’s kwintet op zaterdagen en zondagen als het huisorkest van Café Royal aan de Mechelse Grote Markt. In deze periode komt ook een jong zangeresje uit de stad bij het orkest aanwaaien, die zich de artiestennaam José Lupina heeft aangemeten, maar in werkelijkheid Jo Leemans heet. Dankzij haar fraaie vertolkingen wordt ze de blikvanger van het orkest. In 1949 mag het Combo Francis Bay zijn debuut maken op de NIR (Nationaal Instituut voor de Radio-omroep), België’s Nederlandstalige nationale radio-omroep – niet onbelangrijk, omdat de naamsbekendheid van Francis Bay na zijn jarenlange verblijf in Amsterdam juist in zijn geboorteland nog niet zo groot is.
Omdat van optredens in de weekenden alleen de schoorsteen niet kan roken, begint Francis Bay ook weer arrangementen te schrijven voor Nederlandse radio-orkesten, waaronder het Metropole Orkest van Dolf van der Linden en de kleinere ensembles van John Brookhouse McCarthy, Gerard van Krevelen en Guus Jansen. Onderwijl blijven, mede dankzij de optredens voor de microfoon van de NIR-radio, de prestaties van Bay’s combo niet onopgemerkt. In oktober 1951 krijgt de bandleider de kans met zijn manschappen aan de slag te gaan in danszaal Claridge in Sint-Joost-ten-Node, Brussel.
In de loop van 1952 komt daar een contract bij voor meer optredens in de deftige uitspanning Le Châlet des Rossignols in het Terkamerenbos aan de Brusselse zuidrand. Intussen zijn Jean Verworst en Warre van Hooreweghen vervangen door Armand Van de Walle en Guy Dossche. De matinees en soirees in ‘de Rossignol’ werden regelmatig in de ether gebracht door de INR (Institut National de Radiodiffusion), de Franstalige tegenhanger van de NIR. Van het een komt het ander, en zo komt één van die opnames voormalig bandleider Jean Omer ter ore. Omer is eigenaar van de Brusselse cabaretclub Nouveau Gaity. Hij biedt Bay en zijn orkest een vaste stek in zijn club. Het Combo Francis Bay, dat wordt uitgebreid tot zes en later acht musici, speelt in de Nouveau Gaity van 1952 tot begin 1955. Daar worden verschillende theatershows begeleid, waaronder het ‘winterspektakel’ La Belle Epoque. Veelzijdigheid is het parool, want naast schlagers en jazz ligt er ook regelmatig Latin-repertoire op de lessenaars.
Venetië en de
geboorte van het NIR-Amusementsorkest (1955-1957)
Dankzij zijn groeiende bekendheid in eigen land werd Francis Bay ook steeds vaker gevraagd voor werk in de radiostudio’s in Brussel. Zo speelde hij als invaller regelmatig mee in de amusementsorkestjes van Ernst van ’t Hoff en Léo Souris, terwijl zijn arrangementen onder meer door het klassiek georiënteerde Omroeporkest van Jef Verelst en de big band van de INR werden ingespeeld. Deze band, geleid door Henri Segers, was opgericht in 1952. Aan de Vlaamse zijde van het omroepgebouw zijn de geesten dan nog niet rijp voor de oprichting van een eigen jazzorkest.
Dat verandert in 1955. Uit Italië ontvangt men een uitnodiging deel te nemen aan de eerste editie van het Festival Internazionale della Canzone in Venetië. De opzet van het festival voorziet in een strijd tussen landenploegen, die zich ieder presenteren met een eigen radio-orkest en vocalisten. De NIR besluit zich in te schrijven, maar omdat er geen geschikt orkest voorhanden is, moet er worden geïmproviseerd. Bob Boon, de producer bij de NIR die de verantwoordelijkheid krijgt voor de Belgische afvaardiging naar het festival, vraagt Francis Bay om samen met hem de schouders te zetten onder het eenmalige project. Boon had Bay in 1953 ontdekt in de Nouveau Gaity; sindsdien had Bay regelmatig arrangementen geschreven voor Boons eigen radioprogramma, Omroep-Ommeganck. Op verzoek van Boon stelt Francis Bay de musici van zijn eigen combo beschikbaar voor het gelegenheidsorkest, dat wordt aangevuld met strijkers uit het Orchestre-Radio van de Franstalige radio en het Omroeporkest van Jef Verelst.
Hoewel alle arrangementen voor het Belgische programma in Venetië voor rekening komen van Francis Bay, wordt Verelst gevraagd het ensemble te dirigeren. Niet alleen het feit dat Bay geen vaste betrekking had bij de omroep speelde daarbij een rol, aldus een andere radioproducer, Jan Schoukens: “Jef Verelst en de andere klassieke dirigenten bij de omroep keken toch altijd een beetje neer op Francis Bay. Als dirigent was hij in hun ogen onvoldoende geschoold. Ook bij Fernand Terby, die de opvolger werd van Verelst en een dirigent die technisch zeer goed onderlegd was, bestonden die reserves. De onderlinge verhoudingen tussen Francis Bay en zijn collega’s in de ernstige muziek zijn nooit vriendschappelijk geworden.”
In Venetië moet Bay derhalve genoegen nemen met een plaatsje in het orkest, waarin hij als baritonsaxofonist fungeert. De formatie krijgt de weinig aansprekende naam Benero’s, een acroniem geënt op de afkorting BNRO: Belgische Nationale Radio-Omroep. Een doorslaand optreden wordt het Belgische optreden in Venetië niet. “Men weet dat België te Venetië met ‘Wel te rusten, goede nacht’, zo gloedvol gezongen door Renaat Verbruggen, een zeer vleiend succes kende – echter niet de hoogste onderscheiding mocht ontvangen”, zo staat te lezen in een Vlaams magazine. Het liedje van componist Hans Flower en de vertolking van de klassiek geschoolde Verbruggen mochten dan indruk hebben gemaakt, de Benero’s haalden de finale van het muziekconcours niet. De eerste prijs gaat naar het ensemble van de bekende Italiaanse orkestleider Cinico Angelini.
Voor Bob Boon was het duidelijk dat de Belgische ploeg het moest opnemen tegen beter op elkaar ingespeelde orkesten en formaties. Het niveau moest omhoog, meende hij. Daarom dient hij bij de leiding van de NIR een verzoek in ook aan Nederlandstalige zijde van het omroepgebouw een vast radio-orkest voor lichte muziek te vormen. Zo’n ensemble was er niet meer geweest sinds bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog de bigband van Stan Brenders was opgedoekt. Hoewel Brenders ontegenzeglijk een uitstekende reputatie had als musicus, was hij na de oorlog vanwege zijn twijfelachtige houding tegenover de Duitse bezetter kansloos voor een nieuw omroepcontract. Sindsdien had men zich bij radio-uitzendingen bediend van ad-hoc ensembles en freelance musici.
Uiteindelijk geeft de directeur-generaal van de NIR Bob Boon toestemming een radio-orkest samen te stellen dat alle genres van lichte muziek aankan.[1] Ondanks de goede verstandhouding die Boon in de voorafgaande jaren met Francis Bay heeft opgebouwd, is het van tevoren geen uitgemaakte zaak dat die ook orkestleider van de nieuwe formatie zal worden. Er is geduchte concurrentie van Frans Van Dyck, een Antwerpse trombonist die op dat moment werkzaam is in het orkest van Henri Segers. Van Dyck is weliswaar negen jaar jonger dan Bay, maar ook hij is klassiek geschoold, multi-instrumentalist en op theoretisch vlak goed onderlegd. Uiteindelijk geeft Bay’s grotere ervaring als arrangeur de doorslag. Bay aanvaardt op voorwaarde dat het orkest Bob Boon als vaste programmator en speaker krijgt. Zodra die toezegging is gedaan, buigen Bay en Boon zich gezamenlijk over de orkestbezetting.
In de eerste samenstelling komt het ensemble behalve Bay uit de volgende musici te bestaan, stuk voor stuk door de wol geverfd in het jazz- en danscircuit: saxofonisten Pros Creado, Benny Couroyer, François Daneels, Jef Verhaeghen en Guy Dossche, trompettisten Jean Corti, Louis Dehaes en Charlie Knegtel, trombonisten Frans Van Dyck en Nick Frerar en daarnaast een ritmegroep met Gaston Nuyts (gitaar), Jean Evans (piano), Clement De Maeyer (bas) en Armand Vandewalle (drums). Onder meer De Maeyer, Dossche en Vandewalle zijn musici die al jarenlang met Francis Bay werken. De meeste muzikanten bespelen meerdere instrumenten; gezamenlijk beheersen de orkestleden niet minder dan 36 instrumenten. Zo kan een breed scala aan genres worden bestreken, van eigentijdse jazz tot musettewals en schlagers. Wellicht nog belangrijker is dat het ensemble met onder meer Couroyer, Nuyts en Knegtel over getalenteerde arrangeurs beschikt die Bay terzijde kunnen staan bij het schrijven van repertoire. Aanvankelijk zijn er geen vaste vocalisten die optreden met het orkest, maar dikwijls wordt een beroep gedaan op Jo Leemans en de in België werkzame Nederlander Erik Franssen. In korte tijd weet Leemans zich dankzij haar radio-optredens zo’n grote populariteit te verwerven, dat haar een vaste omroepbetrekking aangeboden wordt. Zo’n vijf jaar lang is ze het vocale uithangbord van Bay’s orkest.
Op 1 januari 1956 treden de orkestleden in dienst van de omroep; precies twee weken later volgt de eerste radio-uitzending van het NIR-Amusementsorkest, dat in de volksmond beter bekend wordt als de Francis Bay Band of eenvoudig het Radio-Orkest. Zowel de musici als hun dirigent krijgen een contract voor wekelijks vier rechtstreekse uitzendingen met publiek. Voor Francis Bay wordt een droom werkelijkheid. Na dik twee decennia in het freelance circuit, met ups en downs, volgt nu de bekroning in de vorm van een aanstelling als dirigent bij de radio – op dat moment, voor de grote doorbraak van de televisie, nog hét massamedium bij uitstek.
De perfectionistische Bay is er echter de man niet naar om nu op zijn lauweren te rusten. Zijn ambities zijn hoog, torenhoog. Zo lezen we in de Gazet van Mechelen, in een artikel dat de tijdgeest weerspiegelt, dat “hij met zijn amusementsorkest een hoger doel nastreeft. De leider van dit orkest is de mening toegedaan en evenals hij is Bob Boon overtuigd van de thesis, dat de grote massa terug voor de muziek dient gewonnen [te worden] langs de ontspanningsmuziek om. Het is er de leider van dit orkest niet om te doen pionierswerk te leveren op het gebied van moderne muziek, ofwel op dit plan experimenteel werk te verrichten. Francis Bay legt evenwel een grote bekommernis aan de dag om te zorgen dat zijn orkest actueel is en niettegenstaande dit een hoog niveau bereikt. (…) Francis Bay zei ons tijdens zijn onderhoud dat zijn ploeg sterk aan mekaar hangt en dat hij van zijn mensen het beste eist om zijn orkesten op het niveau te brengen dat hij wil. Hij doet eenvoudig niet mee aan degenererende muziek en de teksten die niet stroken bij zijn morele opvattingen, worden meedogenloos geschrapt.”
In juli van dat jaar neemt België opnieuw deel aan het Festival van Venetië. In een opzet vergelijkbaar met het jaar ervoor wordt de bigband versterkt met musici uit het Symfonieorkest van de omroep: vier harpisten en een vioolkwartet onder aanvoering van Albert Speguel. Ondanks zijn aanstelling bij de omroep moet Francis Bay, ongetwijfeld tandenknarsend, zijn plaats voor de troepen wederom afstaan aan Jef Verelst; dit keer moet hij als derde trombonist aanschuiven. In Venetië krijgt het Belgische orkest sterke internationale concurrentie. De andere deelnemers zijn het orkest van Kurt Edelhagen namens West-Duitsland (met onder meer Helmut Zacharias en Gerhard Wendland als solisten), het AVRO-orkest ‘De Zaaiers’ van dirigent Jos Cleber namens Nederland, het Orkest van Radio Wenen onder leiding van Carl de Groof voor Oostenrijk, en ten slotte het orkest van de Italiaanse radio, dat gedirigeerd werd door de befaamde filmcomponist Armando Trovajoli.
Het festival is een meerdaagse aangelegenheid. Elk van de vijf deelnemende orkesten krijgt gelegenheid met een avondvullend programma de internationale jury te overtuigen. Na vijf avonden mogen de beste twee orkesten tegen elkaar opnemen in een openluchtshow op het San Marcoplein. Het Belgische programma, samengesteld door Bob Boon, bestaat uit een afwisseling van instrumentale en vocale stukken. Als vocalisten worden onder meer Jo Leemans, Terry Lester en Freddy Marshall meegestuurd. Jean Walter zingt namens België ‘Venezia’, een nieuw lied met een tekst over de stad Venetië – een verplicht onderdeel voor ieder orkest. De arrangementen komen voor rekening van Francis Bay en Gaston Nuyts.
“Toen we hoorden wie onze tegenstrevers zouden zijn, zonk de moed ons al bij voorbaat in de schoenen”, vertelde Bay eens. “Kurt Edelhagen, Trovajoli, Helmut Zacharias, De Zaaiers… maar we weerden ons als duivels!” In tegenstelling tot het jaar voordien maakt het Belgische programma indruk. “We kregen de beroemde zwarte zangeres Freddy Marshall mee”, zo vertelt Bay in een ander vraaggesprek. “We hebben daar het befaamd geworden fugastukje voor trompetten gespeeld, maar toen onze drummer Vandewalle zeventien minuten lang een meesterlijke solo speelde, veerde heel de zaal recht in een uitbundig enthousiasme”. De Belgische ploeg haalt de finale, waarin het orkest van Kurt Edelhagen de tegenstrever is. Uiteindelijk gaan beide eerste prijzen naar het NIR-programma: zowel de Gouden Gondel voor het beste programma als de Zilveren Leeuw voor het beste Venetiëlied gaan mee naar Brussel. Daar krijgt de Gouden Gondel een ereplaats bij de ingang van het toenmalige NIR-gebouw aan het Flageyplein.
Hiermee markeert Francis Bay amper 175 dagen na de oprichting van het NIR-Amusementsorkest de positie van zijn ensemble aan de top van de Europese lichte muziek. In de Belgische, met name Vlaamse, pers wordt de triomf van het orkest – die in hoge mate aan Francis Bay wordt toegeschreven – breed uitgemeten. In één klap is Bay’s naam in Vlaanderen gevestigd. “Bij de NIR heeft men mijn vader aangetrokken om het in Venetië te kunnen waarmaken”, aldus zoon Leo Bayezt, “en hij had het geluk dat het succes er vrijwel onmiddellijk was. Het gevolg was dat de radio-uitzendingen van het orkest een enorme populariteit bereikten. Niet veel later kwam de televisie erbij. Volgens mij was het zelfs zo dat de directie van de NIR na de triomf in Venetië besliste dat het orkest ook voor de TV zou mogen optreden. Die Gouden Gondel was voor mijn vader een hoogtepunt in zijn leven, zonder meer. Er stonden geen foto’s van in huis hoor, want daar was hij de persoon niet naar; de kasten stonden vol met muziekpapier. Hij sprak thuis niet vaak over zijn werk, maar Venetië kwam wel regelmatig ter sprake. Hij was trots op die internationale erkenning.”
Hoezeer de triomf in Italië tot de verbeelding spreekt in België, blijkt wel wanneer het orkest gevraagd wordt medewerking te verlenen aan een showfilm waarin de overwinning in Venetië wordt nagespeeld. Ook meer onverwachte eerbewijzen vallen Francis Bay ten deel; zo besluit de politie van de Brusselse gemeente Sint-Jans-Molenbeek hem te benoemen tot ereagent van het corps. In 1957 neemt Francis Bay nog eens, voor het derde jaar op rij, deel aan het Festival van Venetië. Dit keer wordt de bigband niet aangevuld met klassieke musici, en waarschijnlijk om die reden – en ook omdat zijn reputatie in een jaar tijd enorm is toegenomen – mag Bay zelf de band dirigeren. Stersolist is gitarist-zanger Freddy Sunder, terwijl het speciale Venetiëlied, ‘Venetië, ‘k vergeet u nooit’, wordt vertolkt door Renaat Verbruggen. Terwijl de Belgen voor hun lied de eerste prijs in de wacht slepen, gaat de Gouden Gondel naar het Nederlandse orkest ‘De Zaaiers’ onder leiding van Jos Cleber.
Nadien heeft Francis Bay altijd volgehouden dat er vuil spel was gespeeld. In een interview in 1976 vertelt hij: “De Nederlanders stelden de organisatoren voor een ultimatum: ‘Als wij deze keer geen prijs halen, dan komen we niet meer”, zegden ze. En meteen stond het hele festival op stelten. De Duitse afvaardiging wilde van geen afspraakjes weten. “Eerlijk is eerlijk”, zegden ze, “als Bay nu voor de derde (sic! – BT) keer als eerste uit de bus komt, dan bewijst dat alleen maar dat hij de beste is. Ik heb toen tegen mijn muzikanten gezegd: “Dit is de ondergang van het festival. Als iedereen een prijs wil, is het ermee gedaan.” En inderdaad, het wàs ermee gedaan!” Nu heeft het Festival van Venetië nog tot in de jaren ’70 bestaan, maar de grootse opzet, waarbij complete orkesten uit het buitenland naar Italië werden ingevlogen, is na 1957 inderdaad opgegeven. Wat er waar is van de aantijgingen van Bay aan het adres van Jos Cleber en de Nederlandse ploeg, zal wel altijd ongewis blijven.
Gouden jaren
(1957-1961)
Vanaf het begin stelt Francis Bay zich op het standpunt dat zijn orkest zich niet mag specialiseren in het ene genre of het andere, maar een liefhebbers van verschillende genres moest kunnen bedienen. “Orkesten als Mantovani en Helmut Zacharias hebben hun eigen sound, hun eigen klankkleur”, zo stelde Bay. “Die kunnen het zich permitteren op dat uniek geluid te teren. Wij als radio-orkest kunnen dat niet. We spelen amusementsmuziek in de breedste zin van het woord. (…) Ik stem onze stijl af op de smaak van ons publiek, voor een groot deel bepaald door de keuze van het juiste repertoire.”
In de beginjaren mag het orkest op een goede pers rekenen. Francis Bay ontvangt bergen fanmail. Ook in vakkringen worden de kwaliteiten van het Vlaamse radio-orkest op waarde geschat. Zo roemt de Duitse orkestleider Kurt Edelhagen het uitzonderlijk goede samenspel van de blazersgroep. De keerzijde van die medaille is dat naar de smaak van sommigen juist die koperblazers onvoldoende de kans krijgen als solisten voor het voetlicht te treden; onder meer de oudgediende Stan Brenders herkent dit als tekortkoming van het nieuwe radio-orkest. Het gaat om een verschil in benadering. Voor Francis Bay ging het, net als bij het beste orkest waarin hij als instrumentalist had gespeeld – dat van Dick Willebrandts in Nederland – in de eerste plaats om de homogeniteit in klank, niet om het solospel.
In tegenstelling tot veel van zijn generatiegenoten die als omroepdirigent in het buitenland furore maken, zoals Dolf van der Linden in Nederland, heeft Francis Bay grote belangstelling voor geluidstechniek. Om die reden werkt het orkest veelal in de studio’s van grammofoonplatenmaatschappij Philips in Brussel, die akoestisch van veel betere kwaliteit zijn dan de NIR-radiostudio’s. Bij repetities wordt niet alleen gewerkt aan het perfectioneren van de muzikale prestatie; de aandacht van de dirigent gaat ook uit naar de positie van de microfoons. Al in de beginjaren van het orkest wordt gerepeteerd met schotten tussen de diverse secties. Ook experimenteert Bay met het gebruik van echokamer en klankborden.
Beter dan anderen begrijpt Francis Bay dat het publiek dankzij grammofoonplaten gewend is geraakt aan speciale geluidseffecten in de populaire muziek. De vertaling hiervan naar een radio-opname kan de dirigent slapeloze nachten bezorgen: “Het is een feit dat de luisteraar door de platen een speciale smaak heeft gekregen waardoor alles wat een orkest doet, aan de hand daarvan vergeleken wordt. Hier beginnen de moeilijkheden voor een arrangeur. De gewone platentrucjes zoals playbacks of andere jukeboxoverdrijvingen kunnen in een uitzending of op een concert niet gebruikt worden. De arrangeur moet er dan voor zorgen dat de solist niet overspeeld wordt door het geschetter van een volledig orkest. Een andere mogelijkheid is, dat de luisteraar gewoonlijk de originele versie van een schlager reeds kent en al mag dan de arrangeur nog een betere daarvan maken, dan zal ze bij de massa toch niet inslaan want… het is anders dan ‘de plaat’”.
Een dirigent die veeleisend is voor zichzelf, is dat ook voor zijn musici. Zo eist Bay op een bepaald moment van saxofonist Guy Dossche dat hij basklarinet speelt, hoewel die dat nog nooit eerder heeft gedaan. De benadering is eenvoudig en direct: het instrument wordt hem onder de neus geduwd, en niet zonder succes: later zal Dossche als klarinettist in een klassiek orkest komen te werken. Frans Van Dyck herinnerde zich hoe één van de klarinettisten eens beweerde dat de partij die voor hem geschreven was, eenvoudig niet speelbaar was. “Francis zei dan gewoon: “Geef me die klarinet eens hier”, en dan speelde hij het stuk in één keer perfect en gaf het instrument dan terug.” Volgens Van Dyck keken de musici tegen Francis Bay op, ook omdat hij in Nederland langdurig bij allerlei gekende amusementsorkesten had gespeeld. “Francis was een zeer strenge, veeleisende, maar rechtvaardige orkestleider die veel ontzag inboezemde. Voor mij voelde het op de trombone iedere dag aan als een examen. Hij was geen gemakkelijk persoon, maar hij kon ook vriendelijk zijn.”
Dat beeld van een dirigent die tegelijk tussen en boven zijn manschappen staat, komt ook naar voren uit de navolgende beschrijving van een orkestrepetitie in de Brusselse radiostudio’s (1961). “Francis Bay heeft de partituren uitgereikt en allemaal samen kijkt men die door, terwijl de dirigent de nodige inlichtingen verschaft. Daar waar er ‘gevaarlijke voetangels en schietgeweren’ liggen, wordt het fragment uitgevoerd, en dan is men wegwijs. Daarna worden er drie groepen gevormd die elk afzonderlijk gaan repeteren: het koper, de saxen, en een derde groep die bestaat uit de pianist, drummer, bassist en gitarist. Wanneer deze drie groepen de stukken ingestudeerd hebben, wat betrekkelijk vlug gaat, wordt er gezamenlijk gerepeteerd en Francis Bay luistert gespannen om er desgevallend het laatste ‘kleine beestje’ uit te halen. Er wordt aan show gedaan, net als bij een uitvoering, vier zangers stoten "Aijejai!" uit alsof ze gepijnigd of gekitteld worden, al de muzikanten slaan ritmisch in de handen, en dat alles gebeurt met een ijzeren ernst. Men maakt geen grapjes, men werkt. “In orde, jongens”, laat Francis Bay zich ontvallen. “Jongens”, zegt hij altijd – zelfs de zangeres Jo Leemans wordt zo aangesproken – en de jongens zeggen "Frans".”
“Mijn mensen weten dat ik niet gemakkelijk ben, dat ik veeleisend ben”, zo stelde Francis Bay eens. Met zo’n karakter zijn botsingen af en toe onvermijdelijk. Zo botert het niet tussen Bay en zijn gitarist Gaston Nuyts. In 1957 al verlaat deze het orkest. Vervolgens wordt de ambitieuze Nuyts, die onder het pseudoniem Tony Vess als arrangeur en orkestleider optreedt bij talloze plaatopnames, door de Vlaamse omroep gevraagd dirigent te worden van het zogenoemde Licht-symfonische Orkest (LSO), een formatie die eind jaren ’50, begin jaren ’60 voor veel grote televisieshows wordt gevraagd, zoals een special met de Anita Kerr Singers. Het LSO omvat de complete bigband van Bay, aangevuld met klassieke musici. Hoewel Francis Bay in die jaren niet te klagen heeft over tekort aan televisiewerk, is hem de rol van Nuyts een doorn in het oog.
“Er was onderling veel haat en nijd”, herinnert radioproducer Jan Schoukens zich. “Bij de omroep was het een wirwar aan klassieke en lichte orkesten. Op een bepaald moment was het de bedoeling dat Gaston Nuyts alle televisieoptredens voor zijn rekening zou nemen. Net als Jef Verelst vond Nuyts dat hij beter geschoold was dan Francis om grote orkestsamenstellingen te dirigeren. Dat Licht-symfonische Orkest werd door hem voornamelijk samengesteld uit musici die ook in de bigband van Francis Bay speelden, maar graag een centje bijverdienden bij televisie-uitzendingen. Dat zinde Francis natuurlijk niet, en die is er na verloop van tijd in geslaagd Gaston Nuyts min of meer buiten te werken.”
Na het vertrek van Nuyts trok Francis Bay als vervanger Freddy Sunder (Fritz Sundermann, 1931-2016) aan. Behalve gitarist was Sunder een zeer verdienstelijk zanger die begin jaren ’50 enkele grote rock-‘n’-rollhits had gescoord. Bij Francis Bay tellen reputaties echter niet. Bij de eerste repetitie probeert hij zijn nieuwe aanwinst meteen te imponeren. Sunder: “Francis heeft mij die eerste dag meteen op de proef gesteld. Later heb ik gehoord dat dat zijn gewoonte was bij muzikanten die nieuw waren. Ik zat op mijn plaats in het orkest met een partij voor me. Francis kwam naar me toe en zei: “Meneer Sunder, mag ik Freddy zeggen? We zijn nu toch collega’s? Geef mij uw gitaar maar eens, ik zal het voorspelen.” Francis was namelijk een ongelofelijk goede muzikant die niet alleen trombone speelde en dirigent was, maar ook met klarinet en gitaar overweg kon en daarnaast zelfs nog kon zingen. En hij speelde wat op mijn gitaar, maar op een heel ouderwetse manier, zoals ze voor de Tweede Wereldoorlog speelden. Ik heb hem – naar hij mij later zelf heeft verteld – het best mogelijke antwoord gegeven: “Meneer Bay, mag ik Francis zeggen? We zijn nu toch collega’s? Francis, verdomme, ik moet toch geen cowboygitaar bij u komen spelen?” Nooit meer problemen met hem gehad!”
Met de nieuwe zanger/gitarist binnen de gelederen maakt het orkest van Francis Bay in 1958 een glorietijd mee. Het is het jaar van de Wereldtentoonstelling die onder de naam ‘Expo 58’ in en rond het Heizelcomplex in Brussel wordt georganiseerd. Zes maanden lang vergapen gasten uit de hele wereld zich aan de weelderig ingerichte paviljoenen van 44 deelnemende landen. Tijdens de Expo traden meerdere combo’s en orkesten op, maar de meest prestigieuze optredens, die veelal in het paviljoen van de Verenigde Staten plaatsvonden, kwamen voor rekening van de twee radio-bigbands: het orkest van Henri Segers namens de INR en dat van Francis Bay namens de NIR.
“Er werden toen allerlei radio- en televisie-uitzendingen op touw gezet”, zo legt Francis’ zoon Leo uit, “en het orkest van mijn vader was, althans aan Vlaamse zijde, het paradepaardje van de omroep. Tijdens die Expo mocht België zich tonen aan de wereld. Quasi alle dagen werd er gemusiceerd, in het Amerikaans Theater en in de Ancienne Belgique. Dat was echt de tijd waarin het orkest van mijn vader kon openbloeien. Dag in, dag uit kon getoond worden wat men in zijn mars had, en dat voor een groot publiek. Wel ervoer mijn vader de aanwezigheid van Henri Segers’ orkest altijd als een bedreiging. Ze gunden elkaar eigenlijk het licht in de ogen niet. Die concurrentie was er vanaf het begin. Toen Frans Van Dyck met een mooi contract naar het orkest van Henri Segers werd weggelokt (in 1958 – BT), was mijn vader laaiend. Het waren twee orkesten die anders waren, en toch hetzelfde deden. Twee jaar na de Expo, bij het huwelijk van Koning Boudewijn met Fabiola, speelden ze ook allebei, in twee verschillende zalen.”
In de jaren na de Expo wordt het Amerikaans Theater het decor van veel televisie-uitzendingen. Zo wordt in 1959 en 1960 het populaire muziekprogramma De schlagertrommel daar opgenomen, waarbij de begeleiding voor rekening komt van Francis Bay en zijn orkest. Namen van andere shows uit die beginjaren zijn 100.000 of niets, Pro en contra en uiteraard de Vlaamse preselecties voor het Eurovisiesongfestival, die begin jaren ’60 worden herschapen tot een wekenlang uitgesponnen zangwedstrijd onder de naam Canzonissima. Het lijkt in die jaren niet op te kunnen; zelfs vermaarde internationale solisten als Charles Aznavour, Gilbert Bécaud en Caterina Valente aanvaarden een uitnodiging vanuit Brussel om met het Bay-orkest televisieoptredens te doen.
Hoewel in omroepdienst, krijgt het NIR-Amusementsorkest (vanaf 1960 het BRT-Amusementsorkest)[2] ook voldoende gelegenheid hun nationale bekendheid te verzilveren met ‘schnabbels’, freelance optredens in het land. Wel wordt dan gewerkt onder een andere naam: het Francis Bay Dansorkest. Doorgaans gaat Bob Boon mee als ceremoniemeester. Vaak gaat het om het zogenoemde ‘Bal van de Burgemeester’, dat jaarlijks in elke gemeente wordt georganiseerd, maar ook in dansgelegenheden en bij chique privéfeesten geeft het orkest acte de présence. Vaak reisde men in de weekenden nog laat in de avond de provincie in, nadat eerst live was opgetreden voor radio of televisie. Zulke optredens duurden tot diep in de nacht. Alle muzikanten en hun materiaalmeester stapten in een bus, maar Francis Bay niet. “Mijn vader heeft tot 1960 geen auto gehad”, zo weet zoon Leo. “Tot die tijd reed hij altijd met Jo Leemans mee, de vaste zangeres van het orkest. Jo Leemans had een Volkswagen, een klein Kevertje. Natuurlijk werd daar wel over gepraat, maar mijn vader reisde nu eenmaal liever met de privéwagen dan in een bus.”
Een dirigent die afzonderlijk van zijn manschappen naar optreden reist, het kan leiden tot bijzondere situaties. Bay’s orkest werd ook regelmatig gevraagd voor optredens in Wallonië. Eenmaal kreeg het een uitnodiging uit Leuze, maar het orkest reed naar Leuze-en-Hainaut, terwijl Bay aanstuurde op het nietige dorpje Leuze in Namen, “waar zelfs geen kat te bespeuren viel”, zo valt te lezen in een reportage rond het orkest waarin de anekdote door orkestleden wordt naverteld. “Zoiets kan iedereen overkomen”, tekent de journalist op uit de mond van gitarist en zanger Freddy Sunder, blijkbaar in een plagerige bui. “Maar de domsten het eerst”, repliceerde Francis Bay daarop. Zelfspot was de voorman van het BRT-orkest in elk geval niet vreemd.
Volgens Jo Leemans hield Francis Bay op weg naar een optreden graag halt om even te gaan bidden in een stille dorpskerk. “Ik ging naar vrienden in het café”, aldus Leemans, “Francis ging naar God.” Ook in huis speelde het geloof een niet onbelangrijke rol. Leo Bayezt daarover: “Vrienden onder zijn muzikanten had mijn vader niet, geen enkele. Uitzonderingen daargelaten kwam er nooit een collega over de vloer, zelfs niet één van zijn orkestleden. In hun privéleven was hij niet geïnteresseerd. Bij ons thuis kwam echter wel regelmatig een pastoor uit Kampenhout op bezoek. Met hem voerde hij lange gesprekken, die meestal over wereldse zaken gingen. Zijn biechtvader was die pastoor zeker niet, want mijn vader kon moeilijk zijn slippertjes, die hij beslist heeft gehad, gaan opbiechten voor die man. Maar elke zondag gingen we naar de mis en ook thuis ging vader dikwijls voor de schouw op zijn knieën zitten, waar een kruisbeeld hing. Op zo’n moment hield ik me zeer stil. Zo’n moment van bezinning had hij af en toe nodig. Ja, mijn vader was zeker een gelovig man.”
Parallel aan het succes in België weet Francis Bay ook in het buitenland aan de weg te timmeren. In 1957 dwingt de orkestleider een contract af bij het Amerikaanse Omega-label voor zes langspeelplaten. Eigenaar van Omega is Dave Hubert; hij is op zoek naar een Europees orkest dat in staat is om covers op te nemen van populair jazz- en Latinrepertoire. Nadat hij verschillende omroeporkesten in West-Europa heeft aangeschreven met het verzoek enkele proefbanden op te nemen, worden deze beoordeeld door een commissie van technici en adviseurs. Voor hen springt de sound van het NIR-Amusementsorkest eruit. Bay en zijn manschappen nemen vervolgens een aantal platen op voor de Amerikaanse markt, waarvan ‘The Bay Big Band’s Latin Beat’ de meest succesvolle is. Op dit album uit 1958 speelt het orkest Latin-stukken van onder meer Perez Prado. Het stuk ‘Patricia’ wordt in de versie van Bay zelfs een grote hit, zowel in Amerika als in Europa en zelf tot in Japan en Australië aan toe. “Uw plaat is beter dan de mijne”, zou Prado hebben erkend in een brief aan Francis Bay.
Datzelfde jaar speelt het orkest tussen de bedrijven van de Expo en radio- en televisieopnames nog liefst tweeëntwintig (!) albums vol voor Omega. Daaronder titels als ‘Kentonality’, ‘Swinging sweet trumpet’ en ‘The Bay Big Band Plays Duke Ellington’. Het betreft coverversies van de beroemdste Engelse en Amerikaanse jazzorkesten, maar recensenten in de Verenigde Staten herkennen een eigen, zeer eigentijdse Bay-touch. Volgens een Amerikaanse journalist mag Bay met recht “the leader of one of the wildest big band ensembles of the space age pop era” heten.
Over het singletje ‘Eso es el amor / Manhattan spiritual’ stelt een Engelse krant dat “dit één van de zeldzame platen is, waarop talent en een prima uitvoering gecombineerd worden met twee buitengewoon goede stukken. Geen van tweeën verdient het een B-kant genoemd te worden. ‘Eso es el amor’ werd al opgenomen door verschillende andere cha-cha-orkesten – en goed ook – maar van geen uitvoering was ik meer onder de indruk dan van deze. Het is een lied dat is bedoeld om in twee wisselende tempo’s gespeeld te worden: het eerste langzaam, rustig; het tweede snel en enthousiast. Omdat eerdere versies deze formule echter steeds gebruikten, werd het een wat platgetreden pad. Francis Bay daarentegen heeft er op effectieve wijze een derde, swingende tempo aan toegevoegd, waarmee de saaiheid die op de loer ligt, vermeden wordt. Ook voegt hij er een spannend element aan toe in de vorm van de ‘top hat’ van de drummer. Werkelijk een zeer geslaagde uitvoering.”
In 1959 reikt deze single tot plaats zeven in de Amerikaanse hitlijsten, maar de plaat wordt door het Philips-label bijvoorbeeld ook in Spanje uitgebracht op een EP van ‘Francis Bay y su orquesta’. De zaken lopen zo voorspoedig, dat Bay’s orkest in 1960 wereldwijd het best verkopende ter wereld is op dat van Ray Conniff na. Ondanks het succes van Francis Bay moet Dave Hubert’s Omega-label de activiteiten in 1961 stopzetten. Daarop weet Bay een nieuwe platendeal in de wacht te slepen bij Premier Albums Inc., een grammofoonplatenmaatschappij uit New York. Met onherkenbare pseudoniemen als Jean Evans en Don Catelli neemt Bay met zijn orkest op het sub-label Directional Sound albums op als ‘Latin Brass’, ‘Percussion Sound Of The Big Band’ en ‘Passionate Percussion’.
Ook in het vervolg van de jaren ’60 worden op diverse andere labels wereldwijd nog verschillende platen uitgebracht met Bay’s kenmerkende combinatie van swingjazz en Latin-beat. In tegenstelling echter tot zoveel andere populaire studio-orkesten heeft de bigband van Francis Bay de populariteit nooit verzilverd in de vorm van een internationale tournee. Zelfs een uitnodiging om in de populaire Ed Sullivan Show in New York te komen optreden, wordt afgeslagen. Soms is het strakke werkschema bij de BRT reden waarom de omroep het orkest niet wil afstaan, maar volgens Bay zelf is er ook nog een ander probleem dat op de loer ligt.
Gevraagd naar zijn grote populariteit onder muziekliefhebbers in Frankrijk, vertelde de orkestleider: “Mijn sound viel daar erg in de smaak. Maar ze dachten dat ik een Zuid-Amerikaan was. Toen ik gevraagd werd voor een show in de Parijse Olympia, heb ik dat dan ook voorzichtig afgewimpeld. Want de Parijzenaars verwachtten natuurlijk een stelletje Zuid-Amerikanen, en wij zouden hen alleen maar ontgoocheld hebben met onze bleke snoeten. Ja, en dan zou het misschien wel gedaan geweest zijn met de goede platenverkoop.”
In de tweede helft van de jaren ’60 droogt de belangstelling naar de Bay-sound langzaam op. De muzieksmaak verandert – de jazz en Latin die het handelsmerk zijn van Francis Bay, blijken niet langer de klanken die grote massa’s in vervoering kunnen brengen. Intussen is in de jazz een beweging op gang gekomen weg van de gearrangeerde muziek richting meer experimentele expressievormen. Deze zijn een ‘orkestman’ pur sang als Francis Bay vanzelfsprekend minder op het lijf geschreven: “Na het conservatorium koos ik voor jazz en dansmuziek. Ik heb nooit nee gezegd tegen nieuwe stijlen, en ook free jazz vind ik best, maar het mag geen kleppeklapperij worden. Als ze beginnen gek te doen met de muziek, ben ik er niet meer bij.” Om over de hoogtijvierende beat- en popmuziek nog maar te zwijgen, want “het overgrote deel is bullshit”, zo stelt hij onomwonden.
Tussen alle plaatopnames en freelance-escapades gaat het omroepwerk in Brussel onverminderd voort. Voor de televisie is het orkest onder meer te zien in de populaire spelshow ‘De muziekkampioen’, die liefst negen jaar loopt (1959-’68). Doorgaans schrijft Bay alle arrangementen zelf, tientallen per week. Wanneer hij niet op de omroepburelen wordt verwacht, zit hij thuis al voor dag en dauw achter de piano met een stapel muziekpapier, een potlood en een vlakgom binnen handbereik. Delegeren is er nauwelijks bij, want het schrijfwerk vormt een welkome aanvulling op zijn inkomen als dirigent. “Muziek is mijn vak”, doceert Bay wanneer hem gevraagd wordt waarom hij dergelijk werk niet overlaat aan anderen. “Ik ben een arbeider die op bestelling arrangementen maakt. Wanneer ik achteraf hoor dat het orkest gesmeerd loopt of dat de vedette die we moeten begeleiden, erg blij is met de arrangementen, dan loop ik op rozen.”
In de weinige gevallen waarbij hij één van zijn musici vraagt een arrangement van hem over te nemen, is hij niet snel tevreden, zo moest Freddy Sunder eens aan den lijve ondervinden. “Al vrij snel nadat ik bij het orkest was gekomen, vroeg ‘Frans’ me om eens een arrangement te maken”, herinnerde de gitarist zich. “Het ging om het liedje ‘Tua’ van het San Remo-Festival (van 1959 - BT). Ik deed er duchtig mijn best op en had de volledige partijen van alle vijftien instrumenten uitgeschreven. Vol spanning wachtte ik de volgende repetitie af. Francis ging zitten en liet het orkest mijn arrangement spelen… maar hij deed vrijwel onmiddellijk zijn beide handen voor zijn oren en riep me toe: “Wat is dat slecht! Haal onmiddellijk alle partijen van de lessenaars en breng ze bij mij.” Hij heeft ze vervolgens voor mijn ogen aan flarden gescheurd. Pas mijn vijfde arrangement bij het liedje kon zijn goedkeuring wegdragen! Tja, het zouden niet mijn methoden zijn, maar zulke dingen horen er soms bij in de muziek.”
Afgezien van de arrangementen voor de televisie- en radio-uitzendingen van zijn eigen orkest, is ‘arbeider’ Bay ook actief als schrijver van herkenningsmelodieën, hoorspelen en begeleidingsmuziek van films, documentaires en tv-series. Zo schrijft hij eind jaren ’50 de arrangementen bij drie speelfilms van regisseur Jef Bruyninckx, terwijl hem in 1960 – waarschijnlijk op basis van zijn reputatie als orkestleider op handelsplaten – gevraagd wordt een aflevering van de populaire Amerikaanse televisieserie Lassie van muziek te voorzien. Bovendien maakt hij kinderliedjes die door Tante Terry in haar kinderprogramma’s op televisie ten gehore worden gebracht. Ook Nederlandse omroepen, met name de katholieke KRO, weten Francis Bay nog steeds te vinden voor arrangementen voor hun amusementsprogramma’s.
Met zijn orkest is Francis Bay eveneens regelmatig in Nederland te vinden. Zo verzorgt de bigband voor de VARA enkele jazzprogramma’s en fungeert deze driemaal op rij als begeleidingsorkest bij het Grand Gala du Disque. Ook voor tournees met buitenlandse artiesten zijn Bay en zijn manschappen graag te porren. Zo staan ze in 1964 samen met Sammy Davis Jr. op de planken in het Amsterdamse Carré-theater voor twee concerten. “Mijn vader kreeg ook eens het aanbod om Duke Ellington te begeleiden, toen die in Nederland kwam optreden”, vult Leo Bayezt aan, “maar dat kon niet doorgaan omdat de BRT geen toestemming gaf. Het kwam er tussendoor, maar de werkschema’s voor opnames van radio en televisie lagen natuurlijk al vast. Dat dit hem behoorlijk gefrustreerd heeft, zult u begrijpen.”
Omroepgekrakeel
(1961-1967)
Begin jaren ’60 krijgt Francis Bay kort na elkaar een aantal opdoffers te verwerken. In 1961 besluit Jo Leemans, met wie hij twaalf jaar lief en leed heeft gedeeld, het orkest te verlaten om een solocarrière uit te bouwen. Bay heeft zijn voormalige sterzangeres die keuze nooit vergeven. “Het voelde heel vreemd aan”, aldus Leemans. “Ik werkte tien jaar met het orkest, maar ben dan weggegaan om meer televisie te maken. Hij was boos omdat ik het orkest in de steek had gelaten.” Leemans wordt vervangen door een jonge zangeres uit het Antwerpse, Chris Ellis, maar die spreekt bij het grote publiek niet werkelijk tot de verbeelding. Korte tijd later besluiten ook bassist Clem De Meyer, gitarist/zanger Freddy Sunder en drummer Armand Vandewalle het Amusementsorkest deels de rug toe te keren. Samen richten ze een eigen band op, The Clouds. Daardoor zijn ze nog slechts voor een beperkt aantal programma's per maand beschikbaar voor het radio-orkest.
Bay hierover: “Dat Freddy Sunder en Armand Vandewalle bij mij zijn weggegaan (sic!), heeft niets te maken met het feit dat zijn hun eigen sound wilden creëren of vrijer wilden zijn, maar wel omdat zij meer wilden verdienen; en ik kan her daarin a priori geen ongelijk geven. Daarbij ging het toen ook niet meer zo goed in de band. En weet u, er is een tijd van komen en een tijd van gaan.” Voor Francis Bay bestaat er geen half orkestlidmaatschap. De verstandhouding met het trio in de volgende jaren valt als ijzig te kwalificeren.
En dan nog iets... "Het ging niet meer zo goed in de band?" Waaraan refereert Francis Bay met dat korte zinnetje? Het geval wil dat in 1961 Paul Van Dessel, de Dienstchef Televisie van de BRT, werd overgeplaatst naar dezelfde functie bij de radio. Tot die tijd had Bay met Van Dessel eendrachtig samengewerkt aan onder meer de Belgische voorrondes van het Eurovisiesongfestival, maar op de een of andere manier was er een haar in de boter gekomen tussen beide heren.
“Het fijne weet ik er niet van, maar Paul Van Dessel en Francis Bay waren allebei niet zo gemakkelijk”, weet radioproducer Jan Schoukens. “Bay was een eigenzinnig man die altijd zijn gelijk wilde halen, terwijl Van Dessel regelmatig interne gevechten aanging en, als hij eenmaal ergens zijn tanden in had gezet, niet wou verliezen. Op een bepaald moment zijn ze op voet van oorlog tegenover elkaar komen te staan – en die oorlog heeft Francis Bay verloren, ook omdat hij en zijn beschermengel Bob Boon ook niet meer zo goed overeenkwamen. Op die manier konden ze door Paul Van Dessel uit elkaar worden gespeeld. Van Dessel begon allerlei andere arrangeurs te vragen voor radio-uitzendingen… Charlie Knegtel en Benny Couroyer bijvoorbeeld, maar ook nog allerlei anderen. Daarnaast stelde Van Dessel dat het orkest van Bay te ouderwets was voor de radio; daarom bestelde hij voor radio-uitzendingen wel de musici van het orkest, maar zette er een andere dirigent voor. Zo werd Charlie Knegtel een tijdlang dirigent voor radio-opnames, een trompettist. Die hele situatie maakte Francis Bay woest.”
Uiteindelijk slaagt Paul Van Dessel er zelfs in om het volledige orkestbestel van de BRT te herschikken. In 1963 vormt hij, naar het voorbeeld van het Metropole Orkest in Nederland, het Variétéorkest. Het is een samensmelting van het Omroeporkest van Jef Verelst en de bigband van Francis Bay. Later wordt het omgedoopt tot het Festivalorkest. Van Dessel benoemt Fernand Terby tot chef-dirigent van het nieuwe orkest.
Jan Schoukens hierover: “Het was een amusementsorkest met een hoeveelheid strijkers om van te watertanden. Standaard bestond het uit zo’n tachtig man, maar wanneer Terby vond dat er een discrepantie was tussen blazers en strijkers, kon dat gerust oplopen tot boven de honderd. Het was precies wat Paul Van Dessel voor ogen stond: een uitgebreide, verbeterde versie van het Metropole Orkest in Nederland. In vergelijking met het Metropole Orkest was het orkest van Fernand Terby qua klank vrij progressief, een beetje Amerikaans, Nelson Riddle-achtig. Terby was een klassiek geschoold dirigent met een uitstekend gehoor, maar de swing van Bay had hij natuurlijk niet. Desondanks kreeg dat nieuwe orkest alle aandacht. In 1965, toen bij de Walen de bigband van Henri Segers werd opgeheven, slaagde Van Dessel er bovendien in om daaruit de beste musici vast te leggen. Met hen en een aantal musici uit de bigband van Bay zelf vormde hij het Jazzorkest, maar tegelijk werden de musici uit die nieuwe bigband ook opgenomen in het Festivalorkest. Hun dirigent werd Etienne Verschueren, die ontzettend jazzy-minded was en in de ogen van Van Dessel bijdetijdser dan Bay. Zo slaagde Paul Van Dessel erin Francis Bay volledig buiten te werken bij de radio.”
Voor zijn baan bij de omroep hoeft Francis Bay echter niet te vrezen. Vanaf 1965 is hij chef van een nieuwe formatie, het BRT-Televisieorkest. De musici zijn de overgebleven mensen van de band van Henri Segers, aangevuld met freelancers, zoals pianist Paul Quintens, die eind jaren ’40 al in het Mechelse orkest van Bay had gespeeld. Tot hun ongenoegen worden de leden van het nieuwe Televisieorkest echter niet vast aangesteld bij de omroep; ze moeten het doen met een jaarcontract – en dat geldt ook voor Francis Bay zelf. “Daar heeft hij natuurlijk heel wat van zijn vrijheid bij ingeboet”, tekent Zie-Magazine op uit de mond van Bay. “In het begin is dat hard aangekomen, maar met de tijd heeft hij geleerd ermee te leven en voert hij alle opdrachten netjes uit; zoals hij zelf zegt: bijna zoals een bediende.”
Achter die woorden gaat een wereld van teleurstelling schuil. Nogmaals Jan Schoukens: “In feite was dat orkest niet meer het orkest van Francis Bay. De musici waren niet aan hem verbonden, zoals bij het radio-orkest het geval was geweest. Contractueel lagen ze vast bij de omroep. Zo was het gemakkelijk de musici in te zetten bij andere omroeporkesten, wanneer ze daar nood hadden aan een vervanger links of rechts. Bij televisieoptredens stond Francis Bay voor het orkest, maar als hij overhoop zou komen te liggen met de BRT-directie, konden ze hem gemakkelijk vervangen voor een ander. Feitelijk was Francis Bay daarmee ‘kaltgestellt’. Hij zweeg, maar was diep gefrustreerd over de situatie. Na zijn ruzie met Bob Boon had hij eigenlijk geen vrienden meer over bij de omroep. Hij werd gerespecteerd om zijn vakmanschap, maar daarbij bleef het.” Heel even lijkt het in 1967 gedaan met Bay, wanneer de BRT en de Franstalige RTB overwegen de televisieorkesten van beide omroepen samen te voegen tot één ensemble onder leiding van – opnieuw – Henri Segers, maar de storm waait over. Tot zijn pensioen blijft Bay in dienst van de BRT als dirigent van de televisieafdeling.
Nu hij zijn radiowerk kwijt was, stortte Francis Bay zich met extra energie op freelance-opdrachten. Naast zijn instrumentale platen voor de internationale markt neemt hij ook studiowerk aan voor de Vlaamse markt, aanvankelijk voor het Philips-label; later tekende hij een contract bij een andere maatschappij, Arcade. Zo schreef hij arrangementen voor platen van onder meer Will Ferdy, Rocco Granata en Ann Soetaert, terwijl ook het debuutalbum van Will Tura werd opgenomen met hem als orkestleider. Bovendien componeerde hij liedjes voor onder meer Johan Stollz en Marva. Voor de jonge zanger Marc Dex, die zijn doorbraak beleeft in de populaire liedjeswedstrijd Canzonissima in de winter van 1967-’68, schrijft Bay de arrangementen bij zijn eerste hits. Dex hierover:
“Door mijn deelname aan Canzonissima heb ik Francis Bay meermaals mogen ontmoeten. Hij was immers dirigent van het begeleidingsorkest. Dankzij tussenkomst van mijn producer Louis Van Rijmenant heeft hij vervolgens ook een aantal arrangementen geschreven en gedirigeerd, waaronder het nummer ‘Oh clown’, dat mijn doorbraak betekende in Vlaanderen. Meestal verliepen de contacten met hem via Van Rijmenant; mijn opdracht bestond erin de repetities te volgen en de studio-opnames goed voor te bereiden. Bij die gelegenheden heb ik Francis Bay leren kennen als een zeer gedisciplineerde professional, die diezelfde discipline ook eiste van elk orkestlid. Wanneer hij iets zei, moest er geluisterd worden. Hij was een uitzonderlijke persoon en iemand die gezag uitstraalde. De man was een begrip in Vlaanderen en als jonge vent keek ik dan ook met bewondering en respect tegen hem op.”
1967-1980
Een ‘meubel’ bij de televisie
Behalve de al eerder genoemde Canzonissima-zangwedstrijd speelde Francis Bay met zijn orkest nog in talloze andere televisieshows, zoals de talentenjacht Ontdek de ster (1965-’75) en het live-muziekprogramma Binnen en buiten (1967-’74). Bovendien was er vanaf 1959 de jaarlijkse ‘Europabeker voor Zangvoordracht’, een groots opgezet songfestival dat iedere zomer plaatsvond in Knokke en daarom ook beter bekendstond onder de naam Knokke-festival. Na de successen bij het Festival van Venetië had de Vlaamse omroep zijn zinnen gezet op de organisatie van een eigen internationaal songfestival. Het betrof een competitie tussen ploegen met meerdere artiesten uit zes tot negen verschillende landen. Omdat ‘Knokke’ nooit de status bereikte van het Eurovisiesongfestival, was voor artiesten het afbreukrisico bij een deelname minder groot – en zo deden ook gelouterde namen als Jacques Brel, Jean Ferrat en Engelbert Humperdinck het Casino van Knokke aan om hun werk in competitieverband te laten beoordelen.
Elk jaar opnieuw is de begeleiding van de ingezonden nummers in handen van Francis Bay en zijn orkest, dat voor de gelegenheid wordt uitgebreid met vijftien, door Bay uitgekozen strijkers van de klassieke omroeporkesten. Voorafgaand aan de repetities trekt de dirigent jaarlijks met een caravan naar het strand van Knokke. Veel uurtjes aan het strand met zijn echtgenote en zoon kan hij echter niet doorbrengen, want binnen de tijdspanne van een week moeten met zijn manschappen rond de zeventig arrangementen ingestudeerd worden: het orkest begeleidt immers niet alleen de TV-show met de deelnemende inzendingen, maar ook het ‘bal-na’ waarop diverse internationale artiesten gastoptredens verzorgen. De door platenmaatschappijen aangeleverde arrangementen zijn vaak van zo erbarmelijke kwaliteit, dat Bay niet zelden van voren af aan moet beginnen met het uitschrijven van de partituren – en soms moet hij deze zelfs uitschrijven aan de hand van uit het buitenland opgestuurde grammofoonplaten.
Al met al is zo’n festival geen gemakkelijke opdracht, stelt Bay in een interview aan een Nederlandse krant in 1968, “want je moet zo van het ene in het andere ogenblik het orkest van de grammofoonplaat zijn. Die artiesten weten precies hoe ze moeten zingen. Wij vinden het leuk om de zanger in de muziek zo goed mogelijk op te vangen. Daar doen wij ook ons best voor, ook al is die zanger goed of slecht. Voor ons is dat ook een sport, want anders houd je het niet vol. Een groot deel van die artiesten is vakkundig, maar je hebt er bij…”
Wanneer bij de repetities bleek dat een vocalist er met de pet naar gooide, deinsde Bay er niet voor terug aan de noodrem te trekken. Zoon Leo herinnert zich hoe de Oostenrijkse zanger Udo Jürgens bij het Knokke Festival van 1963 de wind van voren kreeg. “Gewoonlijk gingen mijn moeder en ik niet naar de repetities of uitvoeringen kijken, maar op een middag was ik het casino binnengeslopen en had een stoeltje uitgezocht in de zaal. Zo belandde ik bij een repetitie met Udo Jürgens, die aan een grote vleugel zat. Terwijl hij zijn lied aan het zingen was, maakte mijn vader ineens een beweging aan het orkest om te stoppen. Verbaasd keek Jürgens opzij. In welke taal hij het deed weet ik niet meer, maar mijn vader maakte hem kort en goed duidelijk dat hij terug kon komen als hij het wél kon spelen. Vermoedelijk speelde hij zijn pianopartij niet in het juiste tempo. Daarop droop Udo Jürgens af. Ik ben blijven zitten, want ik vond het een heel spektakel! Een hele tijd later kwam hij heel bedremmeld het podium weer op en hebben ze de repetitie verdergezet. Deze anekdote is wel veelzeggend over mijn vader, inderdaad. Hij respecteerde artiesten en muzikanten niet als mens, maar als professional – en hun prestatie moest in orde zijn. Reputaties speelden daarbij geen rol, want in de muziek is iedereen gelijk.”
Na een succesvolle periode halverwege de jaren ’60 nam de belangstelling voor het Knokke Festival begin jaren ’70 zienderogen af. Na een galaeditie in 1974 onder de wijdlopige naam De Gouden Zeezwaluw besluit de BRT het festival niet meer te organiseren. In de jaren ’80 zal het nog een korte wedergeboorte krijgen als de Knokke Cup, maar dan is Bay er niet meer bij.
Ook in de jaren ’70, het laatste decennium van zijn professionele loopbaan, blijft Francis Bay volop actief als componist en arrangeur. Tot zijn pensioen schrijft hij arrangementen op bestelling voor Nederlandse showprogramma’s zoals de BB-Kwis en de Willem Ruis Show. Bij de BRT heeft hij een goede verstandhouding met de huiscomponist van de omroep, Pieter Verlinden (1934-2002). Zo componeren ze samen de muziek bij de dertiendelige dramaserie De vorstinnen van Brugge (1972). Bovendien neemt Bay als arrangeur en dirigent verschillende soundtracks op van televisiefilms die door Verlinden zijn geschreven, zoals Het huis der onbekenden (1974) en De komst van Joachim Stiller (1976).
Inmiddels staat Francis Bay dankzij zijn veelvuldige optredens bij programma’s zoals het populaire Met de muziek mee, een coproductie met de Nederlandse televisie, en allerlei songfestivals bekend als ‘De beroemdste rug van Vlaanderen’. Zelfs Raymond van het Groenewoud, toch een artiest van een andere generatie, neemt een liefdevolle verwijzing op naar Francis Bay in zijn vrolijke lofzang ‘Vlaanderen boven’. Het geeft maar aan hoezeer Francis Bay een ‘bekende Vlaming’ is geworden, zij het tegen wil en dank. Immers, waar de dirigent in de eerste jaren van zijn omroepcarrière zich bij televisieshows geregeld al dirigerend naar de camera’s keerde, hoeft de aandacht en de roem nu niet meer zo nodig voor hem. Naar eigen zeggen fungeert hij liever als ‘meubel’ op de televisie dan als de grote ster:
“Ik vraag aan de realisator altijd om mij zo veel mogelijk uit het beeld te houden. Een dirigent is er immers in de eerste plaats om zijn mensen te leiden; niet om zélf een one-man-show te staan verkopen ter wille van zijn persoonlijke publiciteit. Voor de massa werken is proberen een duizendkoppige draak te hypnotiseren. Daarom moeten de muzikanten de teugel voelen, je moet het in de hand kunnen houden. En als ik dan na de uitzending gelukkige mensen zie, leef ik op wolken. Een enthousiast publiek te zien, lachende artiesten en tevreden muzikanten en technici, geeft je een overweldigend gevoel van voldoening. Ik meen trouwens dat het onze plicht is om het kijk- en luistergeld dat aan ons besteed werd, terug te geven aan de mensen die het betaalden. En dat kunnen we alleen door goede prestaties te leveren.”
Hoewel uitsluitend in dienst van de BRT-televisie, wordt Francis Bay door producer Ward Bogaert tot tweemaal toe – in 1976 en 1979 – gevraagd de Belgische inzending te dirigeren van de zogenoemde Nordring Radio Prize, een internationale wedstrijd waarbij radio-omroepen van Noord- en West-Europese landen elk een muziekprogramma voorstellen. Met name de Belgische inzending van het in Inverness gehoudenfestival van ’76, getiteld ‘Latin-American Music Is Alive And Back In Business’, is Bay op het lijf geschreven; niemand minder dan Toots Thielemans is er de instrumentale solist namens België. Drie jaar later, in Dublin, dirigeert hij de BRT-inzending ‘Folkring’, met in de Belgische ploeg onder meer Bob Porter, Freddy Sunder en zangsolist Louis Neefs.
Tot het einde van zijn dienstverband bij de omroep blijft Francis Bay de onverbiddelijke muziekprofessional, die zichzelf en anderen een hoge standaard oplegt. “Vlak voor zijn pensioen heb ik hem gevraagd de bigband te leiden voor het programma ‘De tijd van toen’”, zo herinnert producer Jan Schoukens zich. “Dat was in 1979. Het betrof een concert in het kader van de millenniumviering van de stad Brussel. Eens te meer heb ik daar gezien wat een vakman hij was. Eén van de gastoptredens werd verzorgd door Georges Guétary, een Franse zanger met een operettetimbre die naast zijn schoenen liep omdat hij ooit naast Gene Kelly in de film An American In Paris had mogen spelen. Hij was de hoofdvedette van ons programma, maar was met een muziekscore naar België gekomen die nergens op leek. Die zat werkelijk vol met fouten! Daarop heeft Bay zich van zijn beste kant laten zien. Die riep hem feestelijk tot de orde door te zeggen dat hij weigerde dat arrangement te dirigeren. Hij vond het beneden zijn waardigheid en hij had gelijk ook. Als producer heb ik hem daarin volledig gesteund. Het einde van het liedje was dat Guétary gedwongen was zijn arrangeur uit Parijs te laten overkomen om met Francis Bay de partituren te verbeteren.”
Pensioen
tegen wil en dank (1981-2005)
Over één onderwerp viel met Francis Bay niet te praten – en dat was zijn afscheid. Uitgeblust voelde de musicus zich nog alles behalve. Van de BRT kreeg hij onverwachts een jaar respijt, omdat men zijn opvolging niet tijdig had weten te regelen, maar na zijn zesenzestigste verjaardag was het toch echt gedaan. Bay was des duivels. “Hij had er geen vrede mee”, bevestigt Leo Bayezt. “Er staat geen leeftijd op creativiteit. Als een artiest, als een Picasso, vijfenzestig wordt, kunt ge moeilijk zeggen: “Stop nu uw borstels in de bak en houd op met schilderen.” Klassieke dirigenten gaan ook niet op hun vijfenzestigste met pensioen. Mijn vader had zelf het moment van zijn vertrek willen kiezen.”
Op verzoek van de omroep bereidt Francis Bay in de loop van 1980 een selectieprocedure voor om zijn opvolger uit te kiezen. Hij ontwerpt een praktijkexamen waarbij de kandidaten elk een aantal stukken moeten dirigeren voor het orkest. Echter, hij stelt ook een leeftijdsgrens in: de opvolger mag niet ouder zijn dan achtenveertig jaar. Vanwaar deze voorwaarde? Opnieuw Leo Bayezt: “Mijn vader wist dat Freddy Sunder ambitie had om het dirigentschap van hem over te nemen, maar hij vond dat Freddy het niet mocht worden. Dat was niet omdat hij aanmerkingen had op zijn muzikale kwaliteiten, maar hij nam het hem nog altijd kwalijk dat hij ooit bij zijn orkest was vertrokken om een eigen combo te beginnen.” Uiteindelijk haalt het allemaal niets uit, want de BRT verwijdert de bepaling over leeftijd uit het voorstel van Francis Bay. Op die manier kan Freddy Sunder – de gedroomde kandidaat in de ogen van de omroep – zich alsnog kan kandideren. Uiteindelijk, volgens sommige bronnen nadat hij eerst tweemaal gezakt is voor het examen, wint Sunder de ‘vergelijkende selectieproef’ op punten vóór de Nederlandse pianist en arrangeur Rob van der Linden; jawel, de jongere broer van de chef-dirigent van het Metropole Orkest. Freddy Sunder treedt aan als opvolger van Francis Bay op 1 januari 1981.
Onverstandig genoeg wordt op de burelen van de omroep besloten ter ere van Francis Bay een feestelijk afscheid te organiseren. Blijkbaar onderschatte men hoe gekrenkt hij werkelijk was. “Op de afscheidsreceptie die de BRT voor hem had georganiseerd, heeft hij de taart op de grond gegooid”, aldus Freddy Sunder. “Vervolgens is hij kwaad weggelopen. Hij heeft met niemand ooit nog contact gehad. Typisch Frans…” Misschien had Bay liever, net als hij strijk en zet deed na ieder televisieprogramma dat hij had gedirigeerd, stilletjes willen wegglippen tussen de coulissen zonder dat iemand het merkte. Eerbewijzen zijn aan hem niet besteed: “Ik wil geen interviews, ik heb een hekel aan alle Kroon- en andere orden, ik moet geen grootse finale beleven. Ik heb voor de muziek en het orkest geleefd. Ik wil ervoor sterven en muziek maken tot aan mijn graf”, zo stelde hij rond de periode van zijn pensionering. “Indien men mij wil huldigen, dan had men dat al veel eerder moeten doen. Maar toen had men er geen oor of oog voor.”
Hoewel niemand in zijn buurt de drie letters ‘BRT’ moest uitspreken zonder een scheldkanonnade over zich heen te krijgen, wist Francis Bay – of vanaf 1981 ‘gewoon’ weer Frans Bayezt – na zijn vertrek bij de omroep toch redelijk zijn draai te vinden. “Hij heeft echt nog wel genoten van het leven”, aldus zoon Leo. “In Keerbergen had hij in het bos een buitenverblijf… een kleine woning waar hij van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat in de tuin werkte. Aan luxe of de materiële kant van het leven hechtte hij niet. Als hij nog eens een opname uit zijn platencollectie beluisterde, werd die afgedraaid op een stokoude platenspeler die vijftig jaar dienst heeft gedaan. Een nieuwe kopen kwam niet in hem op. Ook ging hij graag met de wagen op reis. Natuurlijk was mijn vader gefrustreerd over hoe hij aan de straat was gezet – zo voelde hij dat althans –, maar daar was hij niet dag en nacht mee bezig, hoor… Het was wel zo dat hij geen contacten meer onderhield met oud-collega’s uit de muziekwereld. Voor hem was het allemaal te pijnlijk – en die pijn wilde hij zichzelf besparen.”
Na zijn pensionering heeft Frans Bayezt nog eenmaal een muzikale opdracht aangenomen; dat was toen de organisatie van de Koningin Elisabethwedstrijd, een prestigieus internationaal concours voor jonge solisten in de klassieke muziek, bij hem aanklopte. Enkele malen heeft hij op verzoek het ‘opgelegde werk’ van de wedstrijd, een nieuwe compositie die door de kandidaten moest worden uitgevoerd, gecontroleerd. Leo Bayezt: “Het verbaasde mij enorm, want mijn vader was nooit buitengewoon geïnteresseerd geweest in klassieke muziek. Bij nader inzien was hij echter zeer geschikt voor de opdracht, want hij was punctueel en discreet. Als hij fouten vond in de partituur, zaken die volgens hem helemaal niet gespeeld konden worden, nam hij contact op met de componist om te overleggen. Nadat alles was uitgeklaard, schreef mijn vader het stuk dan met de hand uit op blanco kalkpapier waarop hij zelf de notenbalken aanbracht met Chinese inkt. Er was behoorlijke tijdsdruk mee gemoeid en het uitschrijven van de partituur nam meerdere dagen in beslag. Ten slotte ging die finale versie van de partituur naar de organisatie van de wedstrijd. Die bewaarde het stuk veilig tot de dag dat de solisten mochten beginnen met de voorbereidingen van hun vertolking.”
De laatste twintig jaar van zijn leven leidt Frans Bayezt een teruggetrokken bestaan in de bossen van Keerbergen. In 2003 werd de oude omroepdirigent verrast toen een ploeg van de VRT-televisie aan de deur stond om hem te vragen mee te werken aan een grote show over vijftig jaar televisie in België. In kamerjas deed de achtentachtigjarige de deur open – en vanzelfsprekend weigerde hij het verzoek. “Ik heb alle deuren gesloten en ook de vensters”, legde hij nog maar eens uit. Met het stijgen der jaren was zijn strijdlust nog allerminst geblust: “Toen ik vijfenzestig was, wilde ik nog graag doorgaan met het TV-orkest, maar ze hebben me gedwongen met pensioen te gaan”, verklaarde hij rond dezelfde tijd aan een verbouwereerde krantenjournalist die de euvele moed had gehad hem op te bellen, “terwijl ik denk dat ze me vandaag zouden smeken om te blijven, misschien met nog een premie erbovenop.”
Op 24 april 2005 overleed Frans Bayezt in het Sint-Imeldaziekenhuis in Bonheiden aan hartfalen. Hij werd negentig jaar oud.
ORKESTOVERZICHT
- 1921-1931 / Harmonie Sinte-Cecilia, Mechelen; dirigent: Jan Bayezt
- 1931 / Huisorkest Zaal ‘Magic Palace’, Mechelen
- 1932-1933 / Orkest Gebroeders Roose, Zaal ‘Embassy’, Brussel en Zaal ‘Eden’, Luik
- 1934-1937 / Lionels Club Orchestra (LCO), Zaal ‘Abbey’, Luik en diverse etablissementen in Antwerpen, Oostende & Brussel
- 1935 / Orkest Piet Bemers, Zaal ‘Nouveau Gaity’, Brussel
- 1935 / Orkest Morreau, Brussel
- 1937-1939 / Paul Godwin’s Jazzsymphonians. Optredens Nederland, Zwitserland, België, Zweden & Duitsland
- 1939-1942 / Orkest Boyd Bachmann, optredens door heel Nederland
- 1942-1943 / Orkest Theater ‘Tuschinsky’, Amsterdam / dirigent: John Brookhouse McCarthy, met Francis Bay als tweede dirigent; later neemt Bay het stokje over
- 1943 / Orkest Ernst van ’t Hoff, Hilversum
- 1943-1944 / Orkest Dick Willebrandts, Hilversum
- 1944 / Orkest Ernst van ‘t Hoff, Brussel
- 1945 / Majo Marco & His Dance Orchestra, Amsterdam
- 1945 / Orkest Blue Stars; dirigent: Pi Scheffer. Toer door Nederland en België
- 1945-1946 / The Ramblers; dirigent: Theo Uden Masman
- 1946 / The Skymasters; dirigent: Pi Scheffer
- 1946-1947 / Orkest Boyd Bachmann & Francis Bay. Toer door Nederland, Zwitserland, Zweden, België & Westelijke bezettingszones van Duitsland
- 1948-1955 / Combo Francis Bay: diverse etablissementen in Mechelen en Brussel, o.a. Zaal ‘Arend’ (Mechelen), Zaal ‘Royal’ (Mechelen), Zaal ‘Claridge’ (Brussel), Zaal ‘Châlet des Rossignols’ (Brussel) & Zaal ‘Nouveau Gaity’ (Brussel)
- 1955 / Benero’s (gelegenheidsorkest); dirigent: Jef Verelst
- 1955 / Orkest Jump College; bandleader: Jacky June. Optredens in Brussel & Casino Knokke
- 1956 / David Bee (Ernest Craps) & His Orchestra / plaatopname: ‘Belgian Jazz’
- 1956-1965 / NIR-Amusementsorkest (hernoemd tot BRT-Amusementsorkest in 1960); dirigent: Francis Bay
- 1965-1980 / BRT-Televisieorkest; dirigent: Francis Bay
EUROVISIESONGFESTIVAL
Vanaf de oprichting van het Eurovisiesongfestival zond België beurtelings liedjes in die waren gekozen door de Franstalige INR (Institut National de Radiodiffusion) en Nederlandstalige NIR (Nationaal Instituut voor de Radio-omroep), na 1960 respectievelijk RTB(F) en BRT geheten. In 1957, wanneer het festival aan zijn tweede editie toe is, is het voor het eerst de beurt aan de Vlamingen om een song te selecteren. De omroep wijst de populaire countryzanger Bobbejaan Schoepen aan, die drie liedjes presenteert aan het publiek in het programma De TV maakt muziek. Een orkest is er niet bij, maar Francis Bay – sinds 1956 in omroepdienst als dirigent van het NIR-Amusementsorkest – maakt wel deel uit van de selectiecommissie die drie stukken uitkiest voor de voorronde. Zulk commissiewerk was niet altijd eenvoudig, want de kwaliteit van de meeste inzendingen was lamentabel en, zo verklapte Bay eens, ooit werd er zelfs een liedje ingestuurd dat niet op muziekpapier was geschreven, maar op een stuk toiletrol.
Uit de voorronde in 1957 met Bobbejaan Schoepen kwam het lied ‘Straatdeuntje’ van componist Harry Frékin naar voren als winnaar. Bij de internationale finale in het West-Duitse Frankfort is Francis Bay er echter nog niet bij als dirigent voor Schoepen, die op een gedeelte achtste plaats eindigt van de tien deelnemende artiesten. Desondanks herinnerde Bay zich jaren later het festival in Frankfort nog goed: “Bob eindigde als één van de laatsten en daar is hij twee jaar lang werkelijk kapot van geweest. Hij was naar het songfestival vertrokken als de grote Bobbejaan, de gevierde vedette in eigen land. Met de handen in de broekzakken stond Bob op het podium te fluiten maar het werd niks. Ik had dat verwacht. Het buitenland zit niet popelend van ongeduld op onze Vlaamse fluiters en jodelaars te wachten. Naar dat eerste songfestival ben ikzelf niet meegegaan – de ontspanningsdienst [van de omroep] had toen nog geen centen genoeg om ook het reisje van de dirigent te betalen – en gelukkig maar, want ik ga niet graag mee om rode lantaarntjes te helpen dragen.”
Bay was dan in Frankfort niet van de partij, hij had wel zijn aandeel. Als één van de leden van de Belgische jury bepaalde hij mede de uitslag. “Hij had grote bewondering voor de Italiaanse bijdrage, die door haar aard buiten de bedoeling van de inrichters viel, en voor het typisch Engelse liedje”, zo tekent een journalist een paar weken nadien op uit de mond van de dirigent. In 1957 mocht ieder jurylid slechts één punt toekennen, en wel aan de persoonlijke favoriet, en omdat de Belgische jury zowel aan ‘Corde della mia chitarra’, de artistieke, maar weinig internationaal aansprekende bijdrage uit Italië, en ‘All’, gezongen door de klassiek geschoolde Patricia Bredin uit Engeland, een puntje gaf, valt niet meer na te gaan naar welk van de twee liedjes de stem van Francis Bay uiteindelijk is gegaan. Overigens was de Belgische jury met liefst vijf van haar tien punten mede doorslaggevend in het toekennen van de eerste prijs aan de Nederlandse zangeres Corry Brokken en haar ‘Net als toen’. Hoewel niet de persoonlijke keuze van Bay, werd de winnende zangeres van de noorderburen, die op dat moment overigens onder contract stond bij het Antwerpse platenlabel Ronnex, al luttele maanden na het songfestival voor het eerst uitgenodigd om op te treden met zijn Amusementsorkest.
Na de bescheiden eerste poging werd twee jaar later, in 1959, toen de Vlamingen een nieuwe kans kregen zich op het songfestival te presenteren, uitgepakt met een groots opgezette voorronde. In het Cultureel Centrum van Ukkel begeleidde Francis Bay met zijn NIR-Amusementsorkest in totaal achttien liedjes, verdeeld over twee halve finales. De winnaars van elk daarvan, Jo Leemans met ‘Levenssymfonie’ en Bob Benny met ‘Hou toch van mij’, streden vervolgens in een finaleavond tegen elkaar om het ticket naar het grote Eurovisiesongfestival in Cannes. Bij wijze van stunt werd voor die Belgische finale de West-Duitse orkestleider Kurt Edelhagen, die zeer lovend was over de kwaliteit van de bigband van Francis Bay, uitgenodigd het orkest te dirigeren. De jury wees Bob Benny aan als winnaar. Dit keer was er wel budget om een Belgische dirigent af te vaardigen naar het songfestival – en die dirigent was uiteraard Francis Bay.
Hoewel Bob Benny een respectabele zesde plaats in de wacht sleepte, nog altijd de beste klassering die een Vlaamse kandidaat op het songfestival behaalde, bewaarde Bay weinig goede herinneringen aan zijn eerste festivaldeelname. Volgens hem had Benny hoger moeten eindigen en had de Italiaan Domenico Modugno de eerste prijs moeten krijgen met zijn ‘Piove’, dat ten tijde van de finale al een internationale hit was. “Precies dáárom is iedereen tégen dat lied gaan stemmen”, zo stelde Bay in een interview, zestien jaar na dato. “Het is altijd al zo geweest dat de goeie liedjes door de jury werden geboycot. Nederland won toen, geloof ik, met ‘Een beetje’ van Teddy Scholten, dat negen punten kreeg van Frankrijk. De hele hoop ineens. Modugno kreeg van Frankrijk geen enkel punt en weet je waarom? Omdat de Italianen aan de Fransen ook geen punten hadden gegeven! De Nederlanders stelden zich na hun overwinning aan als de vorsten van Europa. Ze gingen breeduit in de zetels liggen, met een air van “Wie doet ons wat?”, en lieten de champagne aanrukken, terwijl Bob z’n verdriet nauwelijks de baas kon.”
Overigens waren de herinneringen van Francis Bay niet volkomen correct, want Frankrijk had Italië drie punten gegeven en andersom kwam er één Italiaans puntje naar Frankrijk, terwijl de winnende Nederlandse bijdrage vier punten kreeg van Frankrijk en zeven van Italië. Hoe het ook zij, voor Bay telden in het songfestival overduidelijk de knikkers, niet het spel. “Voor een songfestival cijfer ik m’n eigen muzikale voorkeur helemaal weg”, zo zei hij eens. “Wat het songfestival betreft sta ik helemaal in dienst van de zangers.” Als dirigent wilde Francis Bay meehelpen het best mogelijke resultaat te bereiken voor zijn land. Wanneer de scores tegenvielen – en dat was bij de Vlaamse festivalkandidaat vaker wel dan niet het geval –, frustreerde hem dat als geen ander.
In 1961 was het niet anders. Opnieuw won Bob Benny de Belgische preselectie, ditmaal met ‘September, gouden roos’, een plechtstatig lied van de hand van Hans Flower dat perfect toegesneden was op het grote stembereik van de Antwerpse charmezanger. Net als twee jaar tevoren werd het Eurovisiesongfestival in Cannes gehouden. De Belgische delegatie reisde per vliegtuig naar Zuid-Frankrijk. Bay: “In het vliegtuig moest ik Bob z’n handje vasthouden, zo’n erge schrik had hij. Ik moest er ook voor zorgen dat hij de hele tijd nuchter bleef. Hij mocht niet één whisky drinken of hij was naar de bliksem. Ik ben van de eerste tot de laatste minuut in zijn nabijheid gebleven om hem moed in te spreken, maar voor Bob werd het weer een teleurstelling hoewel z’n nummer niet zo slecht was. Maar ja, wij zijn altijd zo stom punten te geven aan Nederland, terwijl wij van de Nederlanders nooit een puntje terugkrijgen. Wij zijn te eerlijk en dat is typisch Belgisch.”
Opnieuw zijn de herinneringen van de dirigent niet precies, want in 1961 gaf de Belgische jury even veel punten aan de Nederlandse bijdrage als vice versa: nul. ‘September gouden roos’ eindigde met één punt uit Luxemburg op een gedeelde laatste plaats. Voor Francis Bay voelde het als een vernedering. Na de Franse zege met Jacqueline Boyer in 1960 werd het festival opnieuw gewonnen door een Franse vocalist, zij het dat Jean-Claude Pascal voor Luxemburg uitkwam. Bay ergerde zich aan een blok van Franstalige landen die elkaar de punten toeschoven. Onmiddellijk na de puntentelling in Cannes stelde hij dat daar een Scandinavisch-Nederland-Belgisch blok tegenover moet worden gezet om enige kans te maken op een goed resultaat. “We zullen veel meer moeten samenwerken”. Opnieuw beklaagt hij zich over de Nederlandse jury: “Twee jaar geleden kreeg Teddy Scholten van ons vijf punten, wij van Nederland niet één. Wij geven jullie nooit meer wat!” Kloppen de cijfers dit keer wel? Het antwoord laat zich raden: in feite gingen er in 1959 drie Belgische punten naar Nederland, en wel degelijk één Nederlands puntje naar België. Voor wat het waard is…
In feite ondervond de Vlaamse omroep in de beginjaren van het Eurovisiesongfestival hoe moeilijk het is om als gebied met een kleine platenmarkt zoals Vlaanderen, met een verhoudingsgewijs zeer klein arsenaal aan geschikte kandidaat-vocalisten voor zo’n internationaal podium, op te boksen tegen landen met een grotere muziekindustrie, waar grammofoonplatenmaatschappijen bovendien grotere budgetten hebben om hun songs en artiesten te promoten. Toch liet de BRT de moed niet zakken. Integendeel, voor het Eurovisiesongfestival van 1963 werd onder de naam Canzonissima een indrukwekkende reeks van voorrondes op touw gezet, die al in het najaar van ’62 begon. Tientallen liedjes dongen mee, vertolkt door twaalf vocalisten, onder wie Jo Leemans, Chris Ellis en Freddy Sunder, die allen hun bekendheid ten dele te danken hadden aan hun jaren als vaste vocalisten bij het orkest van Francis Bay. Bij elke voorronde was het BRT-Amusementsorkest van de partij, waarbij de bigband werd uitgebreid met een groep strijkers die door Bay hoogstpersoonlijk werden gekozen uit de klassieke omroeporkesten.
Als winnaar van de Vlaamse voorronde kwam voor de derde keer in successie een compositie van Hans Flower naar voren, ‘Waarom’, een gedragen ballade gezongen door de jonge Oost-Vlaming Jacques Raymond. Vanzelfsprekend was Francis Bay ook op het Eurovisiesongfestival, dat in 1963 in de BBC-studio’s in Londen plaatsvond, van de partij als dirigent van de BRT-delegatie. Al heeft Jacques Raymond ook na ‘Londen’ nog dikwijls met Bay gewerkt, noemenswaardig contact tussen de twee was er niet. “Van mezelf ben ik bedeesd en teruggetrokken”, aldus Raymond, “en Francis was enigszins onbereikbaar en afstandelijk, dus onze verstandhouding heeft zich altijd zuiver op het professionele vlak bewogen. Ik denk dat hij die afzondering bewust opzocht. We hadden geen contact in Londen buiten de repetities, maar hij was daar een perfecte orkestleider voor mij. Muzikaal was hij ijzersterk en hij straalde gezag uit wanneer hij voor een orkest stond, hetgeen het resultaat uiteraard ten goede kwam. Ik ben er trots op met hem te hebben gewerkt, want destijds leidde hij één van de beste orkesten van Europa. Zijn rol in het begin van mijn carrière is aanzienlijk geweest.”
Alle hoge verwachtingen op het thuisfront ten spijt moet Jacques Raymond het in Londen doen met vier puntjes uit Oostenrijk en een tiende plaats. “Jacques heeft een goede stem”, meende Francis Bay, “maar het was spijtig dat hij in het Nederlands moest zingen. Jacques is een crooner, en als je dan in het Engels zingt kan je woorden en klanken als het ware ‘inslikken’ – in het Nederlands is dat niet mogelijk. Het orkest was toen formidabel goed, allemaal oude mannekes maar gedisciplineerd en formidabel op elkaar ingespeeld.”
In 1965 kreeg de artiest vrij spel die twee jaar tevoren tweede was geëindigd in Canzonissima, Lize Marke: in een solovoorronde mocht ze zes liedjes ten gehore brengen, waarvan de winnaar zou worden afgevaardigd naar het Eurovisiesongfestival in Napels. Tot verbazing van velen was Francis Bay er echter niet bij als dirigent van het begeleidend orkest. Voor het programma had de BRT immers het Licht-symfonische Orkest van Gaston Nuyts ingezet. Volgens een knipsel uit een Belgische krant in het archief van Francis Bay werd deze gepasseerd. Wat wilde namelijk het geval? Bay had zelf het arrangement geschreven voor ‘Regenlied’, één van de ingezonden stukken, en naar verluidt had Bay met zijn orkest al een instrumentale versie van ‘Regenlied’ in een televisieshow ten gehore had gebracht voorafgaand aan de voorronde. Daarop zou hij door de omroep zijn uitgesloten van verdere betrokkenheid bij het songfestival. “Zo ontloopt Francis tevens de kans om eventueel de rode lantaarn van Napels naar Brussel te slepen”, voegde de journalist er met een vooruitziende blik aan toe.
De bovenstaande theorie is echter niet meer dan giswerk, gebaseerd op roddels en geruchten. Feit is dat Francis Bay half jaren ’60 veel vijanden had gemaakt bij de BRT; hoewel hij zich na lang geharrewar wist te handhaven in zijn positie als TV-dirigent, was hij na een conflict met omroepbons Paul Van Dessel bij de radio persona non grata geworden. Een interview met Gaston Nuyts in 2010 bracht geen definitieve opheldering; Nuyts begon al te steigeren wanneer de naam van Francis Bay viel, laat staan dat hij wilde uitleggen waarom de BRT hem als eenmalige invaller in het strijdperk bracht. Overduidelijk lag de zaak zelfs na al die jaren nog erg gevoelig. Nadat Gaston Nuyts in 1957 als gitarist uit het orkest van Francis Bay was vertrokken, was de verstandhouding tussen de twee heren namelijk altijd buitengewoon slecht gebleven; Bay had Nuyts steeds als een bedreiging voor zijn positie als orkestleider beschouwd. Hoewel hij het onderwerp verder niet meer wenste te bespreken, wilde Nuyts in het interview nog wel kwijt dat hij, eenmaal in Napels als dirigent van de Belgische bijdrage, last had gehad met omroepmedewerkers en journalisten in de Belgische delegatie die bevriend waren met Francis Bay. Deze zouden alles uit de kast hebben gehaald om Nuyts in diskrediet te brengen.
Hoe het ook zij, Lize Marke kreeg met haar liedje ‘Als het weer lente is’ geen enkel puntje van de internationale jury’s. Ook toen hem er tien jaar later naar werd gevraagd, kon Francis Bay er nog om gniffelen. “Ik ben toen thuisgebleven. In mijn plaats is Gaston Nuyts meegegaan. Dat is hem niet goed bekomen want België is op de laatste plaats of toch bijna geëindigd. Maar wat wil je: België is ooit eens tweede geweest met het Waalse nummertje ‘Un peu de poivre, un peu de sel’. Moest je dat nu terug horen, zelfs de Lollipops zouden het niet durven zingen.” Opnieuw wordt duidelijk dat Francis Bay geen goed geheugen had voor scores in songfestivals, want het Waalse liedje waarop hij doelt, dat in de vertolking van Tonia werd uitgevoerd op het Eurovisiesongfestival van 1966 in Luxemburg, eindigde niet op de tweede, maar vierde plaats.
In 1967 wordt voor de Vlaamse songfestivalpreselectie weer de Canzonissima-formule van vier jaar eerder uit de kast gehaald. In het Amerikaans Theater in Brussel worden week na week voorrondes afgewerkt tot de uiteindelijke finale. Na zijn mysterieuze absentie twee jaar tevoren is ook Francis Bay weer op post als muzikaal leider. De zeven liedjes die de finale op 25 februari weten te bereiken, worden allemaal tweemaal uitgevoerd: voordat de kandidaten hun inzendingen ten gehore mogen brengen, worden de stukken namelijk in speciaal voor de gelegenheid geschreven instrumentale arrangementen gespeeld door Bay met zijn Televisieorkest.
Met grote overmacht van stemmen wordt uiteindelijk het vlotte ‘Ik heb zorgen’ tot overwinnaar gekroond. Het stuk is geschreven door Paul Quintens, de pianist van het Televisieorkest, en wordt vertolkt door Louis Neefs. Met Neefs hebben de Vlamingen eindelijk een zanger met internationale allure uitgekozen – en navenant zijn de verwachtingen voor het Eurovisiesongfestival in Wenen hooggespannen. Francis Bay is er uiteraard bij om het orkest te leiden. De Belgische inzending eindigt op een verdienstelijke zevende plaats, maar Bay had op meer gerekend: “Een vreemde jongen toch, die Louis! Ik denk dat hij een beetje een minderwaardigheidscomplex heeft. Hij is nooit tevreden en meent steeds dat iedereen het op zijn maagdelijkheid heeft gemunt. ‘Ik heb zorgen’ had veel losser en soepeler moeten zijn. Het was te traag, te lijdzaam.”
Vanwege de grote populariteit bij het publiek van de Canzonissima-formule, wordt de wedstrijd in 1968 ook georganiseerd, hoewel er geen ticket naar het Eurovisiesongfestival mee gemoeid is. Als vanouds is Francis Bay er met zijn Televisieorkest bij. Wanneer er het volgend jaar wel weer een Vlaamse kandidaat voor het internationale festival moet worden gekozen, besluit de BRT op safe te spelen en Louis Neefs te benaderen. In de voorronde zingt hij zes liedjes, waaruit opnieuw een compositie van Paul Quintens als winnaar naar voren komt: ‘Jennifer Jennings’. Het melodieuze liedje lijkt Louis Neefs op het lijf geschreven. Ook Francis Bay is enthousiast. Vlak voor vertrek naar het songfestival in Madrid wordt hij op de luchthaven geïnterviewd voor de televisiecamera’s van de BRT: “We hebben altijd zulke opgeblazen verwachtingen gehad, maar ik denk dat we nu toch zeker bij de vijf eersten zullen eindigen. Ik heb niet alle inzendingen al gehoord, maar het is toch allemaal zo tam, zo ‘reeds gehoord’ en niks ter zake, dat ik denk dat ons nummer – en ik heb het nu altijd over het ritme, want buitenlanders kunnen de tekst niet verstaan – wel zou kunnen inslaan. Het is een echt ‘jong’ ritme!”
Later herinnerde Francis Bay zich de week in Madrid niet vanwege problematische orkestrepetities, maar omdat hij midden in de nacht op zijn hotelkamer werd wakker gebeld door BRT-bons Herman Verelst, die met zijn handen in het haar zat omdat Louis Neefs aan de stress ten onder dreigde te gaan. Uiteindelijk hielp de zanger naar het harde oordeel van zijn dirigent het ‘jonge ritme’ om zeep: “Het was weer hetzelfde liedje. Louis wilde van ‘Jennifer Jennings een traag nummer maken. Ik denk dat hij gewoon geen vlot, vrolijk nummer kàn zingen, want zijn karakter is niet zo.” Niet dat het op een catastrofe was uitgelopen, want met Louis Neefs eindigde België opnieuw zevende.
In 1970 was de Franstalige RTB aan de beurt om een inzending te kiezen, maar toch speelde Francis Bay een rol in de preselectie, zij het een kleine. Voor het eerst had de RTB gekozen voor een opzet met meerdere voorrondes, wellicht afgekeken van de Vlamingen. Voor één van de programma’s is de leider van het RTB-Televisieorkest, Jack Say, verhinderd. Eenmalig wordt hij door Bay vervangen. Met de beminnelijke Say onderhoudt Francis Bay een betere verstandhouding dan met diens voorganger, Henri Segers. Jack Say hierover: “Francis en ik hielpen elkaar uit de brand, wanneer het nodig was. Ik heb hem ook meermaals vervangen voor de BRT wanneer hij wegens ziekte niet kon aantreden. Zo herinner ik me een show met Louis en Connie Neefs, Zus en zo. Francis was een excellent musicus, maar een kille persoonlijkheid. Voor mij had hij echter veel respect. Voor zover er onderling contact was, verliep dat zeer broederlijk en open.”
In 1971 is de Nederlandstalige BRT weer aan de beurt om de Belgische festivalinzending te leveren. Voor de vierde en laatste keer organiseert de omroep een voorronde volgens het Canzonissima-concept. Opnieuw – als vanzelfsprekend – was Francis Bay muzikaal leider van de reeks shows. Opvallend genoeg had Bay zelf een ijzer in het vuur als co-componist van één van de finaleliedjes. Hieruit blijkt dat bij de BRT de regels aangaande de rol van de chef-dirigent minder streng omschreven waren dan in andere landen met een ‘vaste’ songfestivaldirigent, zoals Ossi Runne in Finland of Dolf van der Linden in Nederland. Om hun neutraliteit in de competitie te waarborgen, mochten die namelijk zelfs niet als arrangeur bij één of meerdere van de songs in competitie betrokken zijn. Bay daarentegen schreef regelmatig arrangementen voor één of meerdere inzendingen in de competitie. Zijn deelname als componist in 1971, met het liedje ‘Tamboerke’ van Micha Marah, was echter eenmalig.
Desgevraagd weet Marah overigens te verklappen dat Francis Bay officieel als componist vermeld werd, maar in feite alleen als arrangeur had meegewerkt aan de totstandkoming ervan: “Het was niet ongebruikelijk dat de arrangeur van een nummer mee tekende als co-componist. Dat was een rechtenkwestie. In die tijd was er nog geen sprake van ‘nevenrechten’ voor de arrangementen; daarom kwam een arrangeur er vaak bekaaid vanaf. Dit liedje was feitelijk gecomponeerd door Rudy Witt, maar Francis kreeg toestemming van mijn manager en producer om zijn naam toe te voegen.”
Ongetwijfeld tot vreugde van Bay werd ‘Tamboerke’ een hit, maar om de overwinning in Canzonissima deed het niet mee. De juryleden kozen in meerderheid opnieuw voor een compositie van Paul Quintens: ‘Goeiemorgen, morgen’, vertolkt door het koppel Nicole Josy en Hugo Sigal. Zij mochten België vertegenwoordigen op het Eurovisiesongfestival in Dublin. Echter, omdat Nicole kort voor vertrek naar Ierland met geelzucht te kampen kreeg, moesten zij te elfder ure worden vervangen. De BRT vond Jacques Raymond en Lily Castel bereid om de honneurs waar te nemen.
Voor Francis Bay kwam het als een donderslag bij heldere hemel: “Ik wist daar niets van. Ik stond hen op het vliegveld op te wachten om naar Dublin af te reizen en ineens zag ik Jacques en Lily verschijnen in plaats van Nicole en Hugo! Diezelfde avond in Dublin hebben wij ons op onze hotelkamer opgesloten om het nummer in te studeren. Van het festivalpubliek in Dublin kregen zij een staande ovatie, niet voor het nummer maar omdat zij de vuile was voor een ander waren komen opknappen. Ik geloof niet dat Nicole en Hugo een betere uitslag zou hebben behaald want Jacques Raymond en Lily Castel deden het geweldig, vind ik.”
Tussen de achttien deelnemers eindigden Lily en Jacques op een gedeelde veertiende plaats. Overigens haalde Francis Bay zelf wel een prijsje: de leden van het RTÉ Concert Orchestra hielden onderling een stemming over welke van de deelnemende dirigenten ze het beste vonden – en die symbolische verkiezing werd gewonnen door Francis Bay. Vermoedelijk zal daarin sterk hebben meegewogen dat hij in allerijl de partituren voor alle orkestleden had moeten aanpassen op het stembereik van Lily Castel en Jacques Raymond.
Twee jaar later kregen Nicole en Hugo een herkansing: zij wonnen de voorronde met het vlotte ‘Baby Baby’. Op het songfestival in Luxemburg verdedigden zij de Belgische kleuren met Francis Bay voor het orkest. “Francis was een toffe mens, maar geen gemakkelijke!”, aldus Hugo, de helft van het deelnemende duo. “Soms kon hij nukkig zijn. Bij artiesten stond hij er bekend om dat hij de puntjes op de i wilde zetten; weinigen waren zo precies als Francis. Vóór het songfestival had ik al verschillende keren met hem gewerkt als danser en zanger. Francis was zo perfectionistisch, dat hij last had van zenuwen. Mijn indruk was dat hij die onzekerheid wilde verbergen door zich voor te doen als een heel strenge dirigent. Een pluspunt was dat hij openstond voor alle soorten muziek, ook wanneer het wat moderner was. Ik keek tegen hem op, want hij was een uitstekende musicus.”
“Nicole en ik hebben nooit last met hem gehad, want wij zorgden altijd dat we goed voorbereid waren”, zo vervolgt Hugo. “Die professionaliteit kon hij waarderen, al was hij een dirigent die heel weinig zei tegen artiesten – alleen als het heel slecht was, maar dat is ons nooit overkomen. Misschien interesseerde het hem niet zo veel wat er achter zijn rug op het podium gebeurde. Toch herinner ik me van de repetities in Luxemburg dat hij met een smile op zijn gezicht voor het orkest stond.”
In de wandelgangen had Francis Bay er al langer voor gepleit om namens België nu eens een stevig up-tempostuk naar het songfestival af te vaardigen; en hij is dan ook in zijn nopjes met ‘Baby Baby’: “Ditmaal vond ik het lied erg lekker, met een flinke beat”. Ondanks de vernieuwende podiumpresentatie van Nicole en Hugo, die zang en dans op het podium combineren, loopt het in Luxemburg uit op een deceptie, want de Belgische inzending eindigt als zeventiende en laatste. Bay hierover: “Hugo moest te hoog zingen en Nicole te laag, met het gevolg dat het een draak met zeven koppen werd, een echte misgeboorte. Het klonk zo vals als tien kraaien en dat ding moest ik dirigeren, voor heel Europa, voor 80 miljoen kijkers. Achteraf hoorde ik zeggen: “Bay is maar een maatslager!” Kon ík het helpen dat het nummer niet goed op het lijf van Nicole en Hugo was geschreven?”
Mede omdat Francis Bay tijdens de repetities geen aanmerkingen had gehad op de prestatie van het zangduo, lijkt het er toch op dat zijn ‘competitieve’ kant de slechte klassering maar moeilijk kon verkroppen. Blijkbaar wilde hij als dirigent koste wat het kost de ‘schuld’ van de nederlaag – als je daarover al kunt spreken wanneer het gaat om een lage songfestivalscore – van zich afpraten. “Na afloop hebben we Francis niet meer gezien in Luxemburg”, herinnert Hugo zich. “Door de hele BRT-afvaardiging werden we zo’n beetje in de steek gelaten. Niemand kwam bij ons voor een schouderklopje of een bemoedigend woord. Van Francis was het niet zo verbazend, want we wisten dat hij zo was: heel afstandelijk. Later, in de tijd dat we optraden op grote shows in het land en op cruises, hadden we een eigen ‘chef d’orchestre’ die veel meer betrokkenheid toonde. Het is natuurlijk plezanter wanneer de dirigent meeleeft met hetgeen waarmee je bezig bent, maar zo was Francis nu eenmaal niet.”
In het jaar 1975 had de BRT besloten voor de voorronde van het songfestival liefst zeventig (!) liedjes aan te duiden, die werden verdeeld over zeven halve finales. Het selectieproces nam al met al bijna vijf maanden in beslag vooraleer in de finale een winnaar werd aangewezen. Opvallend veel van de stukken in de preselectie zijn behoorlijk ‘poppy’ van inslag, zij het dat de kwaliteit wisselend is. Als dirigent dacht Francis Bay er het zijne van: “Ik kwam elke dag in het Amerikaans Theater met een valiesje vol goede wil, terwijl mijn hart soms bloedde, want ik heb ook een huishouden. Maar ik mocht nooit de moed laten zakken, hoe triest de nummers soms ook waren, want dan hoorde je dat binnen de twee seconden aan het orkest dat futloos begon te spelen.”
In de keuze voor het winnende nummer, het chanson-achtige ‘Gelukkig zijn’ van Ann Christy, kon vrijwel iedereen zich echter wel vinden. Opnieuw zijn de verwachtingen in Vlaanderen torenhoog; van de LP die Ann Christy opneemt rond haar songfestivalnummer, wordt zelfs een volledig Engelstalige persing voorbereid ten behoeve van een internationale lancering. In de finale van het Eurovisiesongfestival in Stockholm voert de zangeres de tweede helft van haar liedje uit in de Engelse versie, ‘Could it be happiness’. Uit kostenoverwegingen wordt echter besloten geen achtergrondzangeressen vanuit België mee te nemen, maar deze in Zweden in te huren. Het maakt de repetities in Stockholm er voor Francis Bay er niet gemakkelijker op, zo merkt de Nederlandse journalist Hans van Reijsen op: “Meer leed was er voor de ook in Nederland niet onbekende Belgische dirigent Francis Bay. Een beetje ontheemd stond hij in de festivalhal van het Sint-Eriks-Congrescentrum. Wat was het geval? De zangeres Ann Christy, die België vertegenwoordigt, heeft in normale gevallen de steun van een achtergrondkoortje. Bij de voorronde in België bestond dat uit de uit Nederland afkomstige Hearts of Soul, die nu onder de naam Dream Express optreden. De Vlaamse omroep vond het meesturen van deze meisjes echter te duur en huurde daarom samen met Zwitserland een Zweeds koortje. En aangezien Zweden erg slecht Vlaams spreken, moest Francis Bay gisteren zijn huurlingen Vlaamse teksten gaan leren. Een niet gering en soms zelfs komisch karwei.”
Mede dankzij het engelengeduld van Francis Bay in de repetities staat de uitvoering van ‘Gelukkig zijn’ als een huis in de festivalfinale, maar het mag niet baten. Ann Christy eindigt als vijftiende van de negentien kandidaten – soms zijn de wegen van de internationale jury’s ondoorgrondelijk. Overbodig te zeggen dat er van de internationale carrière van de zangeres nadien ook niets terecht komt.
In Stockholm had één van de aanwezige journalisten al opgemerkt dat Francis Bay van de aanwezige dirigenten met afstand de oudste was – “grootvader onder zijn opvallend jonge collega’s”. In zekere zin is hij inderdaad de laatste der Mohikanen. Bij het songfestival zijn andere orkestleiders van het eerste uur, zoals Franck Pourcel, Oeivind Bergh en Dolf van der Linden, immers al vervangen door musici van een jongere generatie. In 1977 moet Bay, waarschijnlijk vanwege zijn leeftijd, ook het veld ruimen, zij het in zijn geval eenmalig. Dat jaar organiseert de BRT een voorronde zonder live-orkest. De winnende groep, Dream Express, kiest vervolgens voor het songfestival in Londen voor een dirigent uit Engeland, Alyn Ainsworth. Eén van de groepsleden, Stella Maessen vertelt daarover: “Destijds deden wij met Dream Express altijd onze plaatopnames in Engeland. Luc Smets maakte de arrangementen en dirigeerde de sessies met een Brits orkest. Nu was Luc natuurlijk één van de groepsleden en dus kon hij bij het songfestival het orkest niet zelf dirigeren. Ik ben zelf niet betrokken geweest bij de keuze voor een dirigent, maar ik vermoed dat onze manager Adriaan van Landschoot samen met Luc besloten heeft dat we bij het songfestival ook de meeste kans op succes hadden met een Engelse dirigent. Francis Bay was toch al op een bepaalde leeftijd… en ik denk dat ze het beter vonden om met iemand te kiezen van een jongere generatie.”
In Londen eindigde Dream Express, vooraf nog favoriet bij de bookmakers, op een zevende plaats met ‘A million in 1, 2, 3’, maar tot verdriet van Luc Smets gaf Alyn Ainsworth aan het orkest een tempo aan dat een fractie te snel was… dus of de keuze voor een ‘jongere’ dirigent zich uitbetaalde in een beter resultaat dan zou zijn behaald met ‘good old’ Francis Bay voor het orkest, valt te betwijfelen.
In 1979 was Bay met zijn Televisieorkest gewoon weer van de partij bij de preselectie voor het Eurovisiesongfestival, die voor het eerst in tien jaar geen competitie was tussen verschillende artiesten, maar een solovoorronde: door de BRT was Micha Marah uitverkoren om in totaal zes liedjes ten gehore te brengen, die via een aantal voorrondes werden teruggebracht tot een finale met drie nummers. In de shows voorafgaand aan de finale had de publieksjury telkens de hoogste score toegekend aan het in discostijl gearrangeerde ‘Comment ça va’, maar daarvan trok de commissie van experts die het laatste woord had, zich niets aan. In de finale ging hun hoogste score naar het door Charles Dumolin gecomponeerde ‘Hey nana’. In de ogen van velen koos de jury hiermee voor het minst geschikte nummer. Ook zangeres Micha Marah was ten einde raad, want zij had zich er al op verheugd met ‘Comment ça va’ hoge ogen te gooien bij het Eurovisiesongfestival in Jeruzalem. Zou het niet mogelijk zijn de beslissing van de jury terug te draaien? Micha en haar management kregen kort na de nationale finale een seintje van Francis Bay. Hem was iets opgevallen aan ‘Hey nana’ wat niet door de beugel kon.
“Francis beweerde dat het refrein van ‘Hey nana’ grote gelijkenis vertoonde met een al bestaand nummer”, vertelt Micha Marah. “Hij kon zich een lied herinneren van een paar jaar ervoor, ‘Auntie’. Dat was geschreven door de Nederlandse muziekproducer Hans van Hemert ter gelegenheid van het vijftigjarig jubileum van de BBC. Het was als gelegenheidssingle uitgebracht door een groep internationaal bekende artiesten, zoals Hildegard Knef, Demis Roussos en Enrico Macias en had hoog gestaan in de hitlijsten. We wisten dat Francis ook een voorkeur had gehad voor ‘Comment ça va’, maar eigenlijk speelde dat voor hem op dat moment geen rol. Hij wilde eenvoudig voorkomen dat we in Jeruzalem vanwege plagiaat zouden worden gediskwalificeerd. Hij had niet in de selectiecommissie gezeten die de nummers voor de voorronde had uitgekozen, dus ook hij pas geconfronteerd met ‘Hey nana’ toen we gingen repeteren voor de preselectie. Waarschijnlijk had hij, net als wij, verwacht dat het niet zou worden uitgekozen, maar toen dat wel gebeurde, was hij de eerste die de kat de bel aanbond. Francis was te goeder trouw!”
In samenspraak met Micha Marah’s muziekuitgeverij Decibel besloten Francis Bay en toenmalig productieleider van de BRT, Bob Boon, de partituur van ‘Hey nana’ voor te leggen aan de plagiaatcommissie van de Belgische auteursrechtenorganisatie Sabam. Na rijp beraad oordeelde deze echter dat van plagiaat geen sprake was. Daarop ontstond nog een rel, omdat de partituur die aan de Sabam werd voorgelegd niet zou overeenstemmen met het arrangement van het stuk dat in de Belgische voorronde was gespeeld, maar de beslissing was onherroepelijk: Micha Marah moest met ‘Hey nana’ naar Jeruzalem. Voor de BRT was de zaak hiermee gesloten. Toen de zangeres ermee dreigde in Israël het nummer te boycotten, hield de omroep haar voor dat ze dan door één van haar achtergrondzangeressen zou worden vervangen. Al met al geen gezellige bedoening. In een brief die Francis Bay na aankomst in Israël aan zijn vrouw en zoon schreef, klinkt goed door hoe ijzig de onderlinge verhoudingen intussen waren:
“Beste Moeke en Leo, Hier zijn we dan, heelhuids aangekomen met de bende van Bonnot. Ik heb alleen kunnen reizen, dat was al een voordeel. Toen we hier aankwamen en ons gingen aanmelden bij de inrichters, bleek het dat de man van Micha en nog een andere van zijn organisatie niet binnen mogen. De BRT had een telex gestuurd dat ze geen deel uitmaakten van de groep! Als reden werd gegeven dat zij een proces hadden aangespannen tegen de BRT. Ik ben benieuwd om het verder verloop te zien. Micha stond te huilen; ik ben dan maar stilletjes weggeslopen en ben de stad gaan bezoeken. Wat ’n vuile boel!!! (…)”
Het hoeft geen betoog dat voor Micha Marah het verblijf in Jeruzalem geen warme herinneringen oproept, maar met haar dirigent kwam ze goed overeen. “Francis was een moeilijke mens, zegt men steeds, maar ik heb daar nooit iets van gemerkt. Ik kende hem al vanaf mijn zestiende, want hij was als dirigent verbonden aan de platenfirma waarvoor ik mijn allereerste singletje opnam in 1969. Uiteraard was ik als zestienjarige zeer onder de indruk van hem. Bij de opnames was hij zeer vriendelijk en behulpzaam. De zangpartijen en het orkest werden toen nog tegelijk opgenomen, dus dat was best spannend! Van karakter was Francis afstandelijk, maar wel correct en zeer professioneel. Hij had mij graag en heeft mij herhaaldelijk uitgekozen om op te treden in televisieshows. In Jeruzalem hebben we niet veel contact gehad. Francis was nu eenmaal een eenzaat; buiten de verplichte repetities en de uitvoering heb ik hem niet gezien. Als hij aan sightseeing heeft gedaan in Israël, dan was dat buiten onze groep om. Hij was iemand die geen behoefte had om te socializen met de artiesten of muzikanten. Zijn taak was het arrangement correct uit te voeren met het plaatselijke orkest en die voerde hij naar behoren uit.”
Na alle gekrakeel waren de verwachtingen voor de Belgische inzending niet hooggespannen – en dat bleek terecht, want het “vlotte deuntje met een tekst die in onbenulligheid niet te overtreffen valt” (aldus de Nederlandse commentator Willem Duys) scoorde slechts vijf puntjes en eindigde daarmee in Israël op een gedeelde laatste plaats. Micha Marah heeft het nooit op de plaat uitgebracht; de enige studioversie die van het nummer bestaat, is ingezongen door componist Charles Dumolin.
Met de laatste plaats in Jeruzalem eindigde de ‘songfestivalloopbaan’ van Francis Bay in mineur. Toen de BRT twee jaar later weer aan de beurt was een inzending te kiezen, was hij inmiddels met pensioen. Meer dan twintig jaar was hij bij het songfestival betrokken, maar omdat in België om beurten het Franstalige en Nederlandstalige landsdeel aan de beurt waren, kwam hij tot ‘slechts’ negen optredens als dirigent in de internationale finale. Volgens Leo Bayezt was zijn vader altijd weer fier om zijn landskleuren te mogen verdedigen: “Wanneer je hem het podium zag oplopen bij zo’n songfestival, straalde hij één en al zelfverzekerdheid en trots uit. Hij heeft nooit een ander gevoel gehad dan het Belgische gevoel. Daar kwam nog bij dat hij maar eens in de twee jaar naar het songfestival mocht. Dat gaf toch een extra dimensie. Zo’n Eurovisiesongfestival was een belevenis – daar werd echt naartoe geleefd. Zijn enthousiasme voor het festival nam met het verstrijken der jaren ook niet af. Muziek is muziek, en mijn vader wilde altijd doorgaan in de muziek, dus ik weet zeker dat hij zijn laatste songfestival met dezelfde overgave heeft gedaan als het eerste. Daar zat geen evolutie in.”
Erg succesvol waren de Vlaamse inzendingen die Francis Bay dirigeerde niet. De beste klassering was een zesde plaats in 1959, maar vaker eindigden de Vlamingen in de achterhoede. Bay zelf wist wel waar de schoen wrong. Opnieuw Leo Bayezt: “Hij zei altijd dat de Belgische componisten huiverig waren deel te nemen aan de nationale finale. Ze waren bang om voor een Europees miljoenenpubliek af te gaan. Freddy Sunder bijvoorbeeld heeft nooit een liedje ingestuurd. Die had daar gewoonweg geen oren naar.” In een interview voegde Francis Bay daar zelf ooit ook aan toe dat de grootste Belgische zangtalenten, zoals Jacques Brel en Adamo, hun geluk liever beproeven in het buitenland. Zo bleef de muziekscène in België zelf tamelijk schraal. Maar, zo voegde hij er met een mengeling van bitterheid en ironie aan toe, “eigenlijk heeft de BRT schrik om ooit het Eurovisiesongfestival te winnen, want winnen wij dan gaat de BRT meteen failliet. De organisatie van het volgende festival kost namelijk een klein fortuin en wie gaat dat in Vlaanderen betalen?”
ANDERE ARTIESTEN OVER FRANCIS BAY
Een veelheid aan commentaren van andere artiesten over Francis Bay is verwerkt in de biografische schets hierboven.
EUROVISIEDEELNAMES VAN JAAR TOT JAAR
BRONNEN
- Interviews door Bas Tukker met Leo Bayezt (maart 2020) / Frans Van Dyck † (2010) / Stella Maessen (maart 2019) / Gaston Nuyts † (januari 2010) / Hugo Sigal (maart 2020) / Jan Schoukens (april 2020) / Freddy Sunder † (voorjaar 2009)
- Mailwisselingen met Marc Dex (maart 2020) / Micha Marah (maart 2020) / Tom van den Oetelaar (april 2020) / Jacques Raymond & Ingriani (maart 2020) / Andre Vermeulen (oktober 2020)
- Huib Dejonghe, “De juke-box heeft het allemaal kapot gemaakt”, in: Het Nieuwsblad, 19 januari 1980
- Valère Depauw, “The Francis Bay Story” (in drie delen), Panorama, 13-27 juni 1961
- Ale van Dijk, “Engelse ploeg favoriet”, in: Het Vrije Volk, 13 juli 1968
- Ale van Dijk, “Francis Bay wil het heel anders”, in: Het Vrije Volk, 16 juli 1968
- Herman, “Zoeklicht op Toni Corsari & Francis Bay”, in: Trouw. Maandblad Chirojeugd, februari 1962
- George Kunz, “Dick Willebrandts en zijn Orkest, in: Delftsche Courant, 24 mei 1943
- Ans van der Linden-Mostert, “Robert E. van der Linden, musicus. Een korte biografie ter gelegenheid van zijn tachtigste verjaardag op 19 maart 2016”, ined.: Voorst Gem. Voorst 2016
- Bert Pasterkamp, “Jean Claude Pascal verrassende winnaar songfestival”, in: Het Vrije Volk, 20 maart 1961
- Don Player, “Champs ‘Beatnik’ follow-up to ‘Tequila’”, in: The Record Mirror, 28 februari 1959
- Hans van Reijsen, “Strenge bewaking deelnemers songfestival”, in: De Graafschapbode, 21 maart 1975
- Bert Roeyen / Lieve Van de Wiele, “Te gast bij… Francis Bay: ‘Ik ben nooit tevreden over mezelf’”, in: Zie-Magazine, 3 september 1976
- Karel Sender, “Stuurt de BRT het Francis Bay-orkest de laan uit?”, in: Ons Zondagsblad, 29 oktober 1967
- Maarten Stoop, “Muziek en vermaak voor ieders smaak. Een biografie van de vroege muzikale carrière van Francis Bay, 1936-1958”, masterscriptie, ined.: Universiteit Gent 2014
- Raymond Stuyk, “Francis Bay: niet de klown uithangen”, in: Zie-Magazine, 21 augustus 1970
- Nathalie Villanueva, “Floere Franske – Biografie van een trombonist en componist”, hogeschoolscriptie, ined.: Zellik 1997
- Bert Vuijsje, “Gewoon een schnabbel”, in: De Volkskrant, 4 mei 1985
- Anon. (1957), “Ontmoeting met Francis Bay: leider van
het NIR-amusementsorkest”, in: Ons Land, 30 maart 1957
- Anon. (1957), “Francis Bay komt”, in: Gazet van Mechelen, november 1957
- Anon. (1958), “Francis Bay”, in: Muziek Spiegel, mei 1958
- Anon. (1960),
“Francis Bay”, in: De Ster. Soldatenblad van de Vrije Technische Scholen-Turnhout,
jaargang 8-1, september 1960
- Anon. (1960), “Wie is Francis Bay?”, in: Top Tunes,
1960
- Anon. (1961), “Francis Bay – ‘Encore Tequila’ SVP”,
in: Bonnes Soirées, 11 januari 1961
- Anon. (1965), “Voorbeschouwingen
bij het Eurovisie-Songfestival te Napels”, in: [onbekend Vlaams dagblad],
19 maart 1965
- Anon. (1969), “Francis
Bay: ‘Ontdek de Ster viel echt mee, maar er valt nóg te leren’”, in: De
Standaard, 14 november 1969
- Anon. (1973), “Francis
Bay: de rug op het tv-scherm”, in: Zie-Magazine, 2 maart 1973
- Anon. (1974), “Swingende Bay”, in: TV-Ekspres,
30 november 1974
- Anon. (1975),
“Francis Bay heeft angst om het songfestival te winnen”, in: Story (Belgische
editie), 21 maart 1975
- Anon. (1979), “Wie schreef fouten in ‘Hey Nana’?”, in: Het Nieuwsblad, 8 maart 1979
- Anon. (s.d.), “Kent u Francis Bay?”, in: Muziek, sine dato
- Diverse andere bronnen: eerst en vooral het archief van Francis Bay dat in beheer is bij diens zoon Leo; verder ook de plakboeken van Frans Van Dyck en diverse internetartikelen en televisiefragmenten
- Foto’s met dank aan Leo Bayezt en Ferry van der Zant
- Dank aan het Brussels Jazz Orchestra voor de hulp bij het zoeken naar musici en omroepmedewerkers die met Francis Bay hebben gewerkt
[1] In eerste aanleg krijgen alle musici van Jan Boon, de
bedoelde directeur-generaal (geen familie van Bob) een proefcontract van tien
maanden; na het daverende succes bij het Festival van Venetië in 1956 worden
die tijdelijke contracten op voorspraak van Leonce Gras, de directeur van de NIR-muziekdienst,
omgezet in verbintenissen voor onbepaalde tijd.
[2] In 1960 verandert de naamgeving van de nationale omroepen:
NIR wordt BRT, Belgische Radio- en Televisieomroep; INR wordt RTB,
Radio-Télévision Belge.
No comments:
Post a Comment