Navolgend artikel is een overzicht van de carrière van de Nederlandse multi-instrumentalist, arrangeur en dirigent Frans de Kok. De voornaamste informatiebron is een interview met Frans de Kok, afgenomen door Bas Tukker in Balen, België, november 2006; ook spraken we met diverse anderen, onder wie Frans’ jongere broer Leon. De twee voornaamste onderdelen van het artikel zijn een algemeen carrièreoverzicht (deel 2) en een deel gewijd aan Frans de Koks betrokkenheid bij het Eurovisiesongfestival (deel 3).
A somewhat abridged English version of this article is also available by clicking this link
Alle tekst hieronder: © Bas Tukker / 2006, 2011 & 2023
Inhoud
- Paspoort
- Biografie
- Eurovisiesongfestival
- Andere artiesten over Frans de Kok
- Eurovisiedeelnames van jaar tot jaar
- Bronvermelding
PASPOORT
Geboren: 18 januari 1924, Tilburg (Nederland)
Overleden: 4 mei 2011, Mol (België)
Nationaliteit: Nederlandse
BIOGRAFIE
Frans de Kok werd in 1924 geboren als oudste van zeven kinderen in een Tilburgs middenklassegezin. De opvoeding van de kinderen kwam vooral op moeder neer, want vader De Kok was handelsreiziger en dus veel van huis. “Eigenlijk heb ik helemaal geen beeld van mijn vader uit mijn jeugdjaren”, vertelt Frans’ broer Leon, die veertien jaar jonger is. “Hij was een heel aardige man die hard werkte, maar voor ons als kinderen een afstandelijke figuur. Dat gold niet voor mijn moeder. Dat was een lief mens dat echt veel tijd aan ons besteedde. Vader was heel handig in de handel – en hij handelde in van alles; thee en tabak, bijvoorbeeld. Later belandde hij in de schoenenindustrie. Hij verkocht ontwerpen en leesten aan al die kleine schoenfabriekjes die je toen nog verspreid door Nederland had.”
De muziek nam binnen de familie De Kok niet direct een centrale plaats in. Eén van Frans’ zusters zong uit liefhebberij bij de plaatselijke operettevereniging, een ander speelde een beetje piano – en Frans zelf raakte als jonge adolescent in de ban van de accordeon. Op veel enthousiasme van zijn ouders kon die passie niet rekenen. “Ik kom uit een amuzikaal gezin”, zo stelde Frans onomwonden. “Alleen mijn grootvader zong geloof ik mee in een Tilburgs kerkkoor. (…) Niemand heeft me er vroeger toe aangezet iets in de muziek te gaan doen. M’n ouders vonden het niet grappig dat ik zo bleef doorzeuren over een accordeon. Ik kreeg er een op mijn veertiende verjaardag, een tweedehandsje. Alles leerde ik mezelf. ‘t Was een soort innerlijke drang, een scherp gehoor, muzikaal gevoel zou ik zeggen. (…) Leren doe ik heel gemakkelijk, zeker als het iets met muziek te maken heeft.”
Intussen presteerde Frans redelijk op de hbs-opleiding van het Sint-Odulphuslyceum, maar na de vierde klas wilde hij met alle geweld iets anders; hij droomde van het rondreizen van de wereldzeeën op een schip van de koopvaardij. Opnieuw waren zijn ouders het er niet mee eens, maar Frans was vastbesloten. Bozig grijpt hij zijn fiets en met slechts drie kwartjes op zak legt hij al fietsend de 140 kilometer naar de zeevaartschool in Vlissingen af; en daarna dezelfde afstand weer terug, met als enige buit een foldertje voor aspirant-studenten. Toch bereikt de weerbarstige zoon zijn doel, want vader De Kok begrijpt nu wel dat het hem menens is. Daarom gaat hij overstag en regelt voor Frans een pension in de Zeeuwse havenstad. Alleen in de weekenden komt zoonlief nog naar huis, in vol uniform, maar doordeweeks studeert Frans verbeten door. “Binnen twee jaar stond ik weer buiten. Als marconist! Toen kwam de oorlog en was de zee dicht.”
Het Dans- en Showorkest van trompettist Jan Kelder in 1946, met Frans de Kok (derde van links) op gitaar. Andere bandleden zijn onder meer Pierre de Rooij (trombone), Leo van Vugt (trompet), Tinus van Helvoirt (tenorsax), Frans Schalken (altsax) en Joop Eijkhout (drums)
Door de Duitse bezetting gaat de droom van Frans om wat van de wereld te zien voorlopig in rook op. In 1943, een jaar nadat hij zijn diploma in Vlissingen heeft behaald, moet hij zich melden voor de Arbeitseinsatz. “Ik moest me gaan melden in Keulen, maar het avontuur trok me en ik reisde verder Duitsland in, naar Brunswijk. Daar had een kennis van mijn vader een zaak. Dat liep natuurlijk helemaal verkeerd, want het duurde niet lang voor de Sicherheitsdienst me had opgespoord. Die zetten me op transport naar Keulen. Daar werd ik een week of vijf in een gevangenenkamp gezet. Daarna kreeg ik een baantje bij een telefoonbedrijf, maar erg lang heeft dat niet geduurd. Het was de tijd waarin Engelse vliegtuigen bomtapijten over de Duitse steden uitstortten. Het leven in Keulen raakte totaal ontregeld. Ik kreeg verlof om een paar dagen terug naar mijn ouders in Nederland te gaan. Eenmaal thuis dook ik onder in een houten kot dat in een stukje bos stond vlak buiten Tilburg. Dat had vader vlak voor de oorlog gekocht. Mijn vader was panisch; hij dacht de Duitsers me zouden komen halen, maar ik legde hem uit dat ze heel Keulen aan het platgooien waren en dat het wel zou loslopen.”
Jongere broer Leon was in die periode pas vijf, zes jaar oud, maar de episode van het houten hutje waarin zijn oudste broer tot de bevrijding van Tilburg in het najaar van 1944 het ongeveer een jaar lang heeft uitgehouden, herinnert hij zich nog wel. “Ja, dat vond ik heel spannend! Tot Frans daar onderdook, gingen wij heel vaak naar dat stukje bos toe in het weekend, maar vanaf die tijd niet meer. Wanneer ik vroeg waar Frans was gebleven, wilden mijn ouders het me eigenlijk niet zeggen, maar uiteindelijk vertelden ze dus dat hij in dat tuinhuisje zat… maar het moest absoluut geheim blijven. In die hele periode ben ik er maar één keer geweest, aan de hand van mijn vader. Frans had daar een geit, die hij molk – maar niet alleen voor de melk! Je moet weten dat Frans behoorlijk handig was. Hij had daar van een oude fiets een karnmachine gemaakt. Mede dankzij de boter die hij zo zelf maakte, kon hij zich in leven houden.”
Frans zelf vertelde dat hij in dat onderduikjaar de verveling had bestreden met de muziek. “In die periode heb ik niets anders gedaan dan accordeon studeren. Wat moest je anders in de oorlog? Voor de oorlog had ik al belangstelling voor de muziek, zelfs al voordat ik mijn vader had overgehaald een accordeon voor me te kopen. Ik legde damstenen, witte en zwarte, zoals bij een piano; daar zat ik dan op te oefenen. Toen ik die accordeon kreeg, duurde het niet lang voor ik er goed mee uit de voeten kon, maar noten lezen heb ik mezelf pas in de oorlogsjaren geleerd. In oktober ’44 volgde eindelijk de bevrijding. Ik had toen kunnen gaan varen, maar ging liever met mijn accordeon optreden voor de Engelsen en Canadezen, die hier in groten getale zaten. Als je voor hen speelde, kreeg je koek en sigaretten zo veel je wilde.”
The Wooltown Rhythm Gang, een Tilburgse formatie, met vanaf links: Piet Pijnenburg (piano), Frans Heffels (gezicht richting publiek, tenorsax), Arie van Kleef (klarinet), Frans de Kok (gitaar), Joop van Looy (contrabas, bandleider), en een Engelse officier als invaller-drummer (1948)
Om als musicus nog beter in de markt te liggen, leert Frans de Kok zichzelf in die periode ook gitaar, contrabas en piano spelen. Op muzikaal vlak is hij een autodidact bij uitstek. Een conservatorium zal hij nooit van binnen zien. “Wie de kans krijgt naar het conservatorium te gaan, moet dat zeker doen”, meende hij later, want als geen ander besefte hij dat het zonder een gedegen achtergrond een lange weg was naar de top. Anderzijds relativeerde hij zijn gebrekkige theoretische vorming: “Ik ken er die dat wél deden, [zo’n conservatoriumopleiding,] en nog niets presteren”.
In 1945 vindt Frans, eenentwintig jaar inmiddels, aansluiting bij het dansorkest van trompettist Jan Kelder. Aanvankelijk speelden zij in de Hema in Tilburg, maar daarna vooral op plaatsen waar geallieerde soldaten gelegerd waren – tot in de Vlaamse kustplaats Blankenberge aan toe. In de tweede helft van de jaren ’40 speelde hij ook in talloze andere orkestjes en gelegenheidsformaties in Tilburg en ver daarbuiten. “Piano, bas, accordeon, in café-orkestjes, ook wel eens in een kermistent, daar schaam ik me niets voor”, vertelde hij eens over deze wat onoverzichtelijke periode in zijn leven.
Onder meer was hij een tijdlang lid van het ensemble De Nieuwe Zes, dat onder leiding stond van de Tilburgse multi-instrumentalist Theo ‘Dick’ Doorenbosch. Het dansorkestje trad op in Brabant, Limburg en Zeeland, maar toch vooral in en rond Tilburg. “We speelden vroeger veel in de Scala, ’t Witte Paardje, ’t Molentje, bij Sjaak Adams op de Heuvel, nu is dat een Chinees restaurant”, zo vertelde De Kok later. Maar, zo voegt hij er onmiddellijk aan toe, het was beslist geen vetpot in die jaren. “Omdat de muziek toen weinig zekerheid bood, moest ik een vak gaan leren. Het draaide uit op radiotechnicus. Een half jaar heb ik het volgehouden, maar ook niet langer. Dat is geen leven.”
Frans (geheel rechts, contrabas) met het orkest van de Vlaamse pianist Joe Andy; verder op deze foto, vanaf links: Tom Bartels (trompet, zang), Leen Uitdenboogaard (drums), Toon van Vliet (sax), Jopie Bakker (sax) en Ellen Andy (zang) (± 1949)
Het is een bekend gegeven voor de musici in het live-circuit in het Nederland van die periode; na het vertrek van de bevrijders is het niet meer zo eenvoudig de kost te verdienen. Ongetwijfeld op aandringen van zijn ouders volgt Frans daarom een cursus radiotechniek bij het Nederlands Radiogenootschap (NRG), waarna hij dus een maand of zes werkzaam als technicus, om precies te zijn als chef-testkamer bij Tungsram in Tilburg, een fabriek waar radiotoestellen worden vervaardigd. In de avonduren en in de weekenden blijft het echter alles muziek wat de klok slaat. Voorzichtig begint Frans in de orkesten waarin hij speelt ook eens wat eerste arrangementen te schrijven. Vanzelfsprekend leert hij ook het arrangeursvak niet vanuit de theorie, maar al doende, stapje voor stapje. “[Het is] een vak dat je niet kan leren en het begin was er dan ook naar.”
In 1949 maakt Frans een serieuze stap in zijn carrière. Na enkele jaren bij kleinere bandjes te hebben gespeeld, krijgt hij het aanbod om als accordeonist en bassist aan te sluiten bij het sextet van Joe Andy. Deze Vlaamse pianist was met zijn dansorkestje al sinds 1938 werkzaam in Nederland, met als standplaats Den Haag. Het speelde met kortlopende contracten in allerlei nachtclubs, met name in Scheveningen en Zandvoort. In de loop van de jaren had de band, met Joe Andy’s vrouw Ellen als zangeres voor op het podium, een serie personele wisselingen doorgemaakt, maar de reputatie van één van ’s lands betere dansorkesten was gebleven. Alleen al het feit dat Frans de Kok door Joe Andy werd gevraagd, bewijst dat hij zichzelf in de afgelopen jaren duchtig in het vak had bekwaamd.
Samen met zijn vrouw Mia – met haar was hij niet lang na de oorlog getrouwd; heel jong dus, want, zoals hij zelf zei: “Ik was bang dat ik over zou schieten” – verhuist Frans in het zomerseizoen naar Scheveningen, waar ze dan een kamertje betrekken aan de Tweede Messstraat. Frans’ jongere broer Leon kwam er geregeld, vooral in de zomermaanden: “In de vakanties ben ik er vaak geweest. Ik was toen intussen een jaar of twaalf. In Tilburg werd ik op de trein gezet naar Den Haag om een weekje bij Frans en zijn vrouw te logeren. Toen waren zij nog kinderloos; en Frans beschouwde mij zo’n beetje als zijn zoon, geloof ik. Voor mij was het fantastisch. Bij ons thuis in Tilburg was alles sober, want zo was dat in die jaren na de oorlog, maar bij Frans mocht alles: laat gaan slapen, op terrassen zitten. Het was een feest!”
Frans (tweede van links) in het orkest van Joe Andy (± 1950)
“Als ik er nu aan terugdenk, was het eigenlijk een heel klein appartementje”, vervolgt Leon. “Een huiskamer, een keukentje en een slaapkamer, meer niet. Ik sliep heel eenvoudig op een matras in de huiskamer. Door mijn kinderogen van toen was Frans een paradijsvogel. Al mijn broers en zussen waren heel gewoon in de buurt van Tilburg gebleven. Frans was de enige die een heel ander leven leidde. Zijn werkdag begon om tien uur ’s avonds. Dan moest hij spelen tot een uur of vier, vijf in de morgen… maar overdag had hij vrij en dan had hij de hele dag aandacht voor mij. Ik werd er echt verwend!”
Overdag rustte Frans dus uit, maar hij werkte tijdens die vrije uren ook aan het schrijven van arrangementen, niet alleen voor het ensemble van Joe Andy; ook andere orkestleiders, zoals Nico de Vries, wisten zijn partituren op waarde te schatten. Zo wist hij zijn inkomen uit te tillen boven wat een gemiddelde muzikant in de freelancesector verdiende.
In 1952 trekken Joe Andy en zijn vrouw zich terug uit de muziekwereld en gaat de leiding van de band over op saxofonist Bob van Waasdijk. Onder Van Waasdijk wordt behalve de gebruikelijke mix van swingmuziek en slows ook Latin aan het repertoire toegevoegd, in die tijd bij uitstek een genre dat in de mode is. Bovendien verandert het werkterrein aanzienlijk. Het orkest verhuist naar Amsterdam, vanwaar engagementen worden aanvaard door heel West-Europa.
Folder van het Bob van Waasdijk-orkest (1954)
“Onze tournees begonnen meestal op het Rembrandtplein in het hart van Amsterdam”, zo herinnerde Frans de Kok zich. “Vandaar ging het richting Hamburg, de Amerikaanse legerbasis in Bad Godesberg, Zwitserland, Frankrijk, Spanje… we zwierven heel Europa af; en dan bleef je ergens om een maand of een paar maanden te spelen. Zo hebben wij eens een heel jonge Caterina Valente begeleid, die toen als gastzangeres bij ons optrad. Met mijn vrouw ben ik in die jaren tientallen keren verhuisd. Zo kwam mijn jongensdroom om veel te reizen en wat van de wereld te zien alsnog uit. Als musicus leidde je het bestaan van een zeeman. Ik kon er redelijk weerstand aan bieden, maar heb er heel wat aan die verleidingen van drank en vrouwen onderdoor zien gaan.”
Samen met Bob van Waasdijk zelf is Frans verantwoordelijk voor het leeuwendeel van de arrangementen van het rondreizende orkest, waarin de baritonsax wordt bespeeld door Henk van Montfoort – in de jaren ’70 een geliefd tv-presentator in Nederland en België. Op een bepaald moment besluit Van Waasdijk het sextet uit te breiden tot een zevenmansformatie; in de persoon van José Marcello van Kinsbergen wordt een nieuwe contrabassist aangetrokken. Frans de Kok verhuist van de bas naar een wonderlijk instrument, dat hij zelf uitgevonden heeft. Het maandblad Rhythme, dat een optreden van het orkest bijwoont in de Amsterdamse dancing Extase, schrijft erover:
“Het orkestje bestaat uit zeven man, maar het volume waarmee gemusiceerd wordt, doet beslist niet onder voor een orkestbezetting van tien tot twaalf man! Reclame? Publiciteit? Niets van dit al. Het ‘geheim’ zit ‘m in iets anders: Frans de Kok, een ambitieus musicus, die ook voor het orkest arrangeert, ‘knutselde’ een elektrische accordeon bij elkaar, die – door hemzelf bespeeld – een saxofoonstemgeluid produceert. Deze ‘accordeon’ wordt niet als solo-instrument gebruikt, doch heeft uitsluitend als taak een derde stem aan het sax-team toe te voegen, waardoor de klankkleur warmer wordt.”
Het Orkest van Bob van Waasdijk tijdens een optreden in de Amsterdamse nachtclub Extase op het Leidseplein (± 1955), vanaf links: Cor Wesenaar (piano), Ferdy Posthuma de Boer (drums), Frans de Kok (elektrische accordeon), Bob van Waasdijk (tenorsax), Henk van Montfoort (baritonsax), Leo van Vugt (trompet) en José Marcello van Kinsbergen (bas)
“Ik had last gekregen van mijn rug, dus kwam ik op het idee voor dat orgeltje”, legde Frans de Kok naderhand eens uit. “Zo kon ik de accordeon bespelen zonder dat ik hem nog hoefde te tillen. Vervolgens heb ik er het mechaniek van een stofzuiger in verwerkt voor de luchtaanvoer. Het had tien registers en produceerde zo’n krachtig geluid, dat het orkest ineens veel voller klonk. De klank van dat elektrische orgeltje was zo grandioos, dat ik in het orkest alleen nog maar daarop speelde. Andere orkestleiders kwamen er ook naar luisteren. Voor één van hen, een Zwitser, heb ik nog zo’n ding gebouwd. Daar heb ik toen een maand voor vrijaf genomen.”
In 1957 besluit Frans de Kok, 33 jaar oud inmiddels, eens een visje uit te gooien in Hilversum. Zijn rug speelt hem parten en na al die jaren van rondreizen zijn hij en met name zijn echtgenote wel toe aan een wat geregelder bestaan. Een vriend geeft hem de tip om eens te informeren bij de omroepen of er geen werk voor hem is als arrangeur bij één van de vele radio-orkesten. Geen gek idee, want na al die jaren van het schrijven van arrangementen voor allerlei dansorkestjes had Frans op dat vlak een indrukwekkend portfolio opgebouwd. Van een leien dakje loopt het echter niet, vertelde hij eens. “Het heeft wel een jaar geduurd voordat ik een beetje grond onder de voeten kreeg. Eerst heb ik allerlei bekende dirigenten opgezocht. Klaas van Beeck, Bep Rowold, Jos Cleber, Dolf van der Linden. Ik maakte wel proefstukken, maar er gingen maanden overheen voordat ik iets hoorde.”
Met name de ontmoeting met Van der Linden, de dirigent van het Metropole Orkest, stond Frans de Kok ook tegen het einde van zijn leven nog in het geheugen gegrift, zij het niet om de beste redenen. “In de tijd dat ik nog niet bekend was in Hilversum en met mijn arrangementen alle orkesten afliep, ben ik door violist Carlo Carcassola, een vriend van me, een dag meegenomen naar Hilversum om, zoals hij dat noemde, 'even handjes te gaan geven.' Zo kwamen we ook terecht bij Dolf van der Linden, met wie ik even een gesprekje mocht voeren. Die zei toen tegen me dat ik wel eens iets mocht maken voor zijn orkest. Dus ik aan de slag. Ik had wat geschreven en had er werkelijk mijn stinkende best op gedaan. Maar hoe lang ik ook wachtte, van Dolf van der Linden hoorde ik niks meer. Tot ik hem weer een keer tegenkwam bij een repetitie van het Metropole Orkest. Toen zei hij: 'O ja, meneer De Kok, we hebben uw arrangement zo eens doorgespeeld, maar als ik het eenvoudig mag zeggen, wij zijn dat allang vergeten.' Voor het hele orkest stond ik voor paal. Dat heb ik de man nooit vergeven. Ik was woedend. Dat is de laatste keer dat ik met Van der Linden iets van doen heb gehad. Natuurlijk, hij was een enorme vakman, hij heeft na de oorlog toch maar mooi dat Metropole Orkest van de grond getild. Maar hij stond me daar zwaar te beledigen! Hij heeft me op die manier wel wakker geschud en een extra stimulans gegeven om door te gaan.”
Als beginnend dirigent in een studiosessie met De Zaaiers (± 1962)
Uiteindelijk is het Theo Uden Masman, de leider van de VARA-bigband The Ramblers, die als eerste een arrangement van De Kok op zijn radiorepertoire zet, want, zoals Masman schrijft: “Uw arrangement van ‘Swinging The Blues’ valt bij ons erg in de smaak. U kunt dus nog meer werk voor ons maken.” Toch is het niet bij de socialistische VARA, maar bij de ‘algemenen’ van de AVRO waar Frans een stekje vindt. Nadat Bep Rowold, dirigent van The Skymasters, het jazzorkest van de AVRO, zich onder de indruk heeft betoond van zijn orkestraties, krijgt hij in 1958 een freelancercontract als arrangeur aangeboden – een prachtige kans.
Vanaf dat moment zet De Kok zijn activiteiten als uitvoerend musicus op een laag pitje. Hij speelt thuis nog wel op zijn vertrouwde elektrische orgeltje, maar dan alleen als hulpmiddel bij het arrangeren. In zijn vier jaren in dienst van de AVRO schrijft hij meer dan duizend partituren, niet alleen voor The Skymasters, maar ook voor De Zaaiers en het grotere Cosmopolitain Orkest, de twee amusementsorkesten van de omroep, die allebei onder leiding staan van Jos Cleber. De samenwerking met Cleber beschrijft De Kok als bijzonder plezierig, maar ook als leerrijk, want Jos Cleber “maakte van mij een eersteklas arrangeur.” De orkesten van Cleber zijn te horen in talloze radio-uitzendingen, onder meer als vaste begeleidingsgroep in de amusementsprogramma’s die door Karel Prior voor de AVRO-radio worden geproduceerd. Daarnaast schrijft De Kok ook voor allerlei gelegenheidsformaties die optreden voor radio en televisie.
In 1962 besluit Jos Cleber tot ontzetting van de leiding van de AVRO de omroep de rug toe te keren. Cleber, die vlak na de oorlog al een positie als musicus in het Metropole Orkest had opgegeven voor het leiden van een radio-orkest in Nederlands Indië, is opnieuw bezweken voor de lokroep uit verre oorden; hij heeft vanuit Johannesburg een aanbieding gekregen om voor de Zuid-Afrikaanse omroep SABC een amusementsorkest te formeren. Op de omroepburelen buigt men zich over de opvolging van Cleber. Na rijp beraad besluit de AVRO niet één vaste opvolger aan te stellen om voortaan De Zaaiers en het Cosmopolitain Orkest te leiden, maar voortaan te werken met verschillende dirigenten. Voor de radioprogramma’s kiest men voor Gijsbert Nieuwland, die enige tijd werkzaam was als hoofd van de Afdeling Lichte Muziek van de omroep en voorheen dirigent van de Marinierskapel, en daarnaast de ervaren Gerard van Krevelen, al sinds de jaren ’30 aan de AVRO verbonden als arrangeur en orkestleider in allerlei bezettingen.
In een studiosessie met De Zaaiers (± 1962)
Het televisiewerk met de beide orkesten daarentegen wordt in handen gelegd van twee jongere arrangeurs; de klassiek opgeleide Vlaming Bert Paige, buitengewoon productief als arrangeur voor het Metropole Orkest, en de meer op swing en ritmische muziek georiënteerde Frans de Kok. “Voor mij was dat de grote doorbraak”, aldus De Kok. “Op dat moment had ik nog volstrekt geen ervaring als dirigent, maar de orkestleden zelf hebben mij naar voren geschoven. Op voorspraak van hen werd ik benoemd.”
Met De Zaaiers maakt Frans de Kok enkele grote shows voor de AVRO-televisie, zoals het jazzprogramma Let’s Face The Music And Dance, waarin Corry Brokken en Mieke Telkamp de hoofdrol vertolken. Intussen echter heeft hij ook zijn voelsprieten uitgestoken naar werk voor andere omroepen, een luxe die zijn freelancestatus hem biedt. Zo was hij, eveneens in 1962, als arrangeur en bandleider betrokken bij het VARA-televisieprogramma Seizoenzang, waarin de jonge jazzzangeres Milly Scott één van de protagonisten is.
Scott herinnert zich de samenwerking met De Kok als prettig. “Ik had bijzonder veel respect voor Frans – en velen met mij; hij was een gentleman-dirigent. Ik voelde me heel veilig met hem voor het orkest. Dolf van der Linden was enkele jaren later mijn dirigent bij het songfestival, maar die was altijd op een afstand met zijn werk bezig. Je kreeg hem niet te spreken, maar met Frans kon je praten, van mens tot mens: je sprak gewoon bij hem thuis af om zaken door te spreken. Hij was niet zo bezig met status en carrière. Gewoon zo’n gezellige Brabander.”
Aan het mengpaneel tijdens een studiosessie met De Zaaiers (± 1962)
Voor De Kok is het uitstapje de opmaat naar meer VARA-werk. In 1961 had cabaretier Rudi Carrell de overstap gemaakt van de AVRO naar de VARA, waar hij een flink budget tot zijn beschikking krijgt voor het in elkaar zetten van een groots opgezette personalityshow, die elke twee weken op de buis komt. Voor het eerste seizoen van deze Rudi Carrell Show komt de orkestbegeleiding, die vooraf wordt opgenomen, voor rekening van VARA-arrangeur Ger van Leeuwen. In de zomer van 1962 echter wordt Van Leeuwen vervangen door Frans de Kok. Voor het eerst is de naam van De Kok serieus onderwerp in de media. Er ontstaat namelijk een relletje, wanneer een aantal van de musici uit het orkest van Van Leeuwen de media opzoeken. Zonder dat hun namen erbij worden vermeld, laten ze een journalist optekenen dat Van Leeuwen “op buitengewoon grove wijze gepasseerd” werd en “moest wijken voor een man die praktisch nooit de dirigeerstok in de vingers heeft gehad: Frans de Kok.”
Verderop in hetzelfde artikel wordt duidelijk waar de pijn van de musici vooral zat: De Kok nam drie trompettisten van De Zaaiers mee naar het orkest voor de Carrell-shows: Joop Hellemond, Piet Alkema en de legendarische Willy Schobben. Minimaal drie musici uit het orkest van Van Leeuwen moesten derhalve het veld ruimen. Volgens de anonieme musici was de matige wisselwerking tussen Carrell en zijn eerste orkestleider de reden waarom de VARA erin had toegestemd Van Leeuwen te vervangen: “Rudi Carrell kon niet inzetten op de intro’s van Ger van Leeuwen en daarom hebben ze Ger laten vallen.”
Wanneer we Frans de Kok jaren later vragen naar de episode, vertelt hij: “In die periode had ik al eens met Rudi Carrell gewerkt, op bonte avonden en zo. Ik was hem opgevallen, omdat ik hem zo goed ondersteunde. Carrell was namelijk een fantastische entertainer, maar als zanger had hij zijn tekortkomingen. Hij zette vaak een tel te vroeg of te laat in, en ik gaf hem op het juiste moment een teken. Hij had al een jaar lang shows gemaakt met Ger van Leeuwen, die hij een etter vond. Daarom heeft hij mij aangeboden zijn tv-shows te gaan doen. Dat was natuurlijk een fantastisch aanbod. Ik heb geen moment geaarzeld. Daarna kwamen er al snel verzoeken van de VARA om allerlei andere programma’s te arrangeren en op te nemen. Daarop heb ik mijn contract met de AVRO laten aflopen. Het mooie van het VARA-werk was dat ik volkomen de vrije hand kreeg bij het samenstellen van orkesten. Die vrijheid had ik bij de AVRO nooit gehad.”
Van Ger van Leeuwen neemt Frans de Kok de methodiek over om de orkest- en zangpartijen voor de Carrell-shows ‘in te blikken’. Enkele dagen tevoren werden alle arrangementen met een orkest van 27 man opgenomen. “In het begin was het wat vreemd, maar het ging wennen. Nu weet en wil ik niet beter”, vertelde De Kok begin 1963, toen hij er enkele maanden bij Carrell op had zitten. Aanvankelijk maakt De Kok voor de opnames van de geluidsbanden gebruik van de faciliteiten van de radio. Koor en orkest werden afzonderlijk opgenomen. “Op deze wijze kreeg je een eenheid in geluid, die in de televisie niet te bereiken is. Bij de radio hadden we technici en een geluidsregisseur (in ons geval André Smit) die zich helemaal op het geluid kunnen toeleggen. Bij de televisie is het altijd nog een compromis met het beeld – vooral akoestisch.”
Bij de autoriteiten van de Nederlandse Radio-Unie (NRU) rijst al vlug verzet tegen het hand over hand toenemen van het gebruik van faciliteiten en personeel van de radio voor televisieprogramma’s. Zo was de door Frans de Kok genoemde André Smit een geliefd orkestregisseur bij allerlei radio-ensembles, waaronder het Metropole Orkest. Voor Smit zelf waren de televisieschnabbels lucratief, maar daardoor was hij ook minder vaak beschikbaar voor zijn reguliere werk. Bovendien zijn de radiostudio’s steeds vaker volgeboekt door opnames voor tv. De NRU-leiding voorziet problemen en neemt daarom in 1963 het radicale besluit om het maken van geluidsopnames voor televisie in de radiostudio’s officieel te verbieden.
De oekaze is een streep door de rekening, maar Frans de Kok vindt al snel een oplossing. Voortaan neemt hij zijn geluidsbanden op in de commerciële geluidsstudio van platenmaatschappij Phonogram aan de Honingstraat in Hilversum. Wanneer een journalist hem vraagt waarom hij voor Phonogram heeft gekozen, legt De Kok uit: “Omdat Phonogram een platenstudio is waar alles op een perfect geluid gebaseerd is. Waar het contact tussen orkest en technicus visueel en per commandomicrofoon direct is er niet als in studio A [van de televisie], waar de geluidstechnicus van achter boven door de hele studio, trap af en naar de vloer en weer terug moet om iets te vertellen of te verzetten. Of zoals in Musis Sacrum [de concertzaal van het Gelders Orkest in Arnhem], waar ze laatst één bandrecorder beschikbaar hadden. Bij Phonogram nemen we vier sporen op – onafhankelijk – die later naar wens rustig kunnen worden gemengd of bijgeregeld. Het ritme kan dan iets steviger, strijkers wat terug of solist naar voren. Het gaat om het eindresultaat, nietwaar?”
Frans de Kok (op rug gezien, derde van rechts) tijdens de repetities van VARA-show 'De muziek van...' (± 1964)
Bij de VARA is er al gauw waardering voor Frans de Kok’s bijdrage aan allerlei showprogramma’s. Het hoofd amusementsprogramma’s van de televisieafdeling van de VARA, Joop Simons, biedt hem in de zomer van 1963 een contract aan als muzikaal adviseur, hetgeen erop neerkomt dat voortaan alle muziek die in tv-programma’s van de VARA te horen is, onder zijn supervisie komt te staan. De Kok aanvaardt, maar op voorwaarde dat hij zijn privileges als freelancer niet hoeft op te geven. Daarmee houdt hij zijn handen vrij. Schoorvoetend gaat Simons akkoord. “Het freelance-werk heb ik juist nodig, dat is een stimulans voor mij”, legde De Kok het waarom van zijn voorwaarde eens uit. “Ik ben geen persoon om, als een ambtenaar maandelijks in de rij voor de kassier te staan, gebonden te zijn aan cao’s en ingedeelde werktijden.”
Met het tekenen van zijn contract bij de VARA beginnen de absolute tropenjaren in de carrière van Frans de Kok. In de jaren 1963-’67 is hij gemiddeld met zo’n drie à vier programma’s per week tegelijk aan de slag als arrangeur, dirigent, geluidsregisseur, muzikaal supervisor of een combinatie van meerdere van deze taken. Het is haast onmogelijk overzicht te krijgen in alle producties waarbij hij op de een of andere manier betrokken was. Zonder twijfel de meest geruchtmakende van deze programma’s is wel Zo is het toevallig ook nog ‘s een keer. De teksten voor deze maandelijkse satirische show werden voornamelijk geschreven door enkele angry young men uit het Amsterdamse journaille, zoals Rinus Ferdinandusse, Hugo Brandt Corstius, en Jan Blokker – en er ontstaan dan ook geregeld mediarelletjes rond het programma.
Bij Zo is het toevallig ook nog ’s een keer, dat wordt opgenomen in het Amsterdamse theater Frascati, komt de muzikale omlijsting voor rekening van Frans de Kok met een klein combo dat hij zelf heeft samengesteld. De Kok schreef ook de zeer bekend geworden tune van het programma: “Over het maken van die tune deed ik weken. Het moest een pittig dingetje wezen dat aansloot bij het satirische karakter van het programma. ’t Is gelukt, hoewel ik náchten geploeterd heb. Op het laatst hoorde je het melodietje op straat fluiten, voor mij een bewijs dat het goed zat. Daar in Frascati, waar Zo is het… vandaan kwam, heb ik dikwijls met het zweet in m’n handen voor de jongens gestaan. Vijf minuten voordat de uitzending begon, veranderden ze nog zinnen, hele items vaak. ’s Middags vroeg ik aan Jan Blokker of Rinus Ferdinandusse hoe ze een tekst zouden eindigen en ’s avonds tijdens de uitzending merkte ik dat ze het net iets anders deden. Daar heb ik een feeling voor ontwikkeld. Je voelt instinctief aan: over drie tellen kan ie erin, pam-pam-pam… tusch!”
Thuis aan zijn elektrische accordeon bij het maken van een arrangement (± 1964)
Het schrijven en arrangeren van pakkende tunes en korte tussenmelodietjes wordt een specialisme van Frans de Kok. Een groot deel van de arrangementen van zijn hand die in de omroepbibliotheek bewaard zijn, bestaat uit dergelijke begeleidingsmuziek. Aan een journalist van de Provinciale Zeeuwse Courant, die zich afvroeg of zulke minuscule muzikale intermezzo’s nu echt nodig zijn, legde De Kok geduldig uit dat ze zelfs in een op het oog simpel quizprogramma zoals Tel uit je winst een wezenlijke toevoeging vormen: “Als de kandidaat naar zijn hokje loopt, draait een muziekje. Je kan ook niets laten horen, maar zo’n muziekje erbij geeft effect. Het voert het tempo van het programma op. Zonder muziekje valt er een gat. Op dat soort dingen let ik dus. De muziekjes die ik ervoor schrijft zijn bewust uitgedacht op hun samengaan met het beeld.”
Met zijn aanpak komt Frans de Kok in Hilversum bekend te staan als een vernieuwer, iemand ook die niet bang is zo nodig tegen een heilig huisje te schoppen. “Toen ik mijn eerste orkestopnames [voor televisie] maakte, had ik bedongen dat er een klankregisseur bij moest komen. Dat was een begrip waar men toen nog nooit van had gehoord. De radio kent een dergelijke functie wel, maar bij de televisie was het tot dan toe geheel ongebruikelijk. De NTS (Nederlandse Televisiestichting, de tv-tegenhanger van de NRU – BT) was ook niet zo erg gelukkig met dat idee, maar ik heb toch mijn zinnetje doorgezet.” Dankzij zijn voor een musicus wat ongebruikelijke achtergrond heeft hij dan ook wat meer kijk op zaken als akoestiek en geluidsmix. “Je moet weten dat ik gediplomeerd radiotechnicus NRG ben”, liet hij een journalist eens optekenen. “Daar heb ik veel plezier van gehad, van die technische kennis. Vooral in de studio’s weet je op een gegeven ogenblik wat de technische mogelijkheden zijn.”
Waar veel van zijn collega’s geen kaas hebben gegeten van technische zaken, heeft De Kok er juist schik in om de mogelijkheden van de geluidstechniek volledig te benutten. Een anekdote die hij in 1964 aan een journalist van het Algemeen Dagblad opdist over een voorval tijdens de voorbereidingen van een Corry Brokken Show voor de VARA illustreert dat. “In zo’n Corry Brokken-show zitten meer dan dertig muziekjes, elk tot op de seconde gemeten. En toch was er nog één stuk te snel toen Corry zingen moest. Omdat de vijf uur [aan opnametijd in de] geluidsstudio die je per show krijgt, op waren, moest de opname vertraagd worden. Als je een opname langzaam draait, wordt een viool op z’n minst een cello of contrabas, en een sax brengt hooguit nog wat luguber gereutel voort, maar een oude radiotechnicus herinnerde zich dat er ergens een apparaat moest staan dat een opname kon vertragen zonder de muziek te vervormen. Het was in geen twintig jaar gebruikt, maar hij vond het en toen we het afgestoft hadden en het bleek te werken, kon Corry Brokken haar tempo zingen.”
De muzikaal adviseur van de VARA met één van zijn musici aan de vibrafoon (± 1965)
Behalve zijn goede reputatie had Frans de Kok nog een reden waarom hij niet graag de studio indook met een orkest om een opname voor een televisieshow opnieuw in te spelen; als freelancer had hij bedongen dat hij de muziekopnames in eigen beheer mocht maken om die vervolgens aan de VARA te verkopen – en, in tegenstelling tot collega-dirigenten die de opnames maakten onder auspiciën van de omroep, zou hij er dus zelf financieel bij inschieten. Alles moest snel worden opgenomen, liefst in één take. Al met al een zeer lucratieve business, al benadrukte De Kok destijds dat zijn ondernemende inslag hem ook wel kopzorgen opleverde. “Het kost me een hoop extra werk, artiesten uitbetalen, belasting betalen, boekhouding bijhouden, maar het voordeel is dat je alles in één hand houdt en de VARA is van een hoop sores af.”
Hoewel De Kok de orkesten waarmee hij werkt, per programma opnieuw samenstelt, is er een kern van de musici die er vrijwel steevast bij is; concertmeester is zijn oude vriend Carlo Carcassola, altviolist in het Metropole Orkest. Met Carcassola komt vaak een deel van de strijkersgroep van dat orkest mee, ervaren rotten zoals violist Piet Kelfkens en cellist Henk Kiekens. Voor de blazers doet De Kok een greep uit de dansorkesten van de VARA en de AVRO, respectievelijk de Ramblers – vanaf 1964 in een aangepaste bezetting het VARA-Dansorkest geheten – en de Skymasters. Uit dat laatste ensemble rekruteerde hij onder meer de uitstekende Limburgse trompettist Willy Schobben. De Kok spreekt met liefde van ‘zijn jongens’, “schnabbeljongens uit andere orkesten, maar dus kan ik altijd de beste kiezen; zulke vaklui, dat je tijdens een opname even een partituurtje voor ze kunt krabbelen met potlood, en ze spelen het.”
Nu hij aan zo veel verschillende programma’s tegelijk dient te werken, kan Frans de Kok onmogelijk alle arrangementen nog zelf schrijven. Daarom geeft hij dit schrijfwerk grotendeels uit handen, aanvankelijk vooral aan in Hilversum gekende krachten zoals Bert Paige en Pi Scheffer, maar later ook aan Cees Smal en Frans Elsen, die uit het jazzwereldje afkomstig waren en voor een wat meer moderne sound zorgen. Met name van de jonge Hagenaar Elsen, de vaste man aan de piano in De Kok’s televisieorkest, geeft De Kok hoog op: “Hij is een voortreffelijk pianist en arrangeur, die mij op dit specialistische terrein goed kan assisteren. Hij is één van die jongeren met werkelijk talent. Eén van de weinige in ons land.”
Vanaf een bepaald moment laat De Kok zelfs het dirigeerstokje voor sommige producties met kleinere orkestbezetting aan anderen over. Het is eenvoudig te veel gevraagd om altijd zelf goed voorbereid op de bok te staan. “Ik vind dat je niet alles krampachtig in je eigen handen moet houden. Je moet ook de jongeren een kans geven. Wat nieuw bloed erin is altijd gezond”, zo doceerde hij in die tijd. Aan het eind van zijn leven, terugkijkend op die periode waarin er meer werk op hem afkwam dan hij zelf kon aannemen, stelde hij: “Op dat moment vond ik het de gewoonste zaak van de wereld dat het allemaal zo succesvol liep, maar zo gewoon was het natuurlijk niet. In korte tijd was ik in dat wereldje van televisieorkesten maar wel mooi ineens de top.”
Een andere avondvullende show waaraan Frans de Kok als musical director namens de VARA meewerkt, is TV-magazine, gepresenteerd door Rob de Nijs – en daarom bij het grote publiek beter bekend als de Rob de Nijs Show. Het programma loopt twee seizoenen (1964-’65) en wordt, behalve door De Nijs zelf, gedragen door een aantal vaste muzikale gasten van eigen bodem, onder wie Ria Valk, Marijke Merckens, Trea Dobbs en Anneke Grönloh. Net als bij de Rudi Carrell Show worden alle arrangementen vooraf opgenomen. Tijdens het inzingen van de vocale partijen is De Kok vanzelfsprekend aanwezig om de zangsolisten bij te staan.
In een interview uit 1964 lichtte hij een tipje van de sluier op hoe het er bij de opnames aan toeging: “Het makkelijkst om mee te werken is Ria Valk; die wandelt de studio binnen, grinnikt, zegt: 'Nou jongens, ik hoop dat ik m’n jodeltje bij me heb'; zingt dan één keer gewoon en de tweede keer gek. Moeilijker is Anneke Grönloh; ze huilt – en als ze eenmaal huilt, kan ze dat uren volhouden. Vele zangeressen huilen en liefst vlak voor de opname, want televisie werkt op je zenuwen. Ineens wéét zo’n zangeres: nou zitten er straks zes miljoen mensen naar me te kijken. Ze huilen dus, en als een zangeres huilt, wil ze een schouder om tegen te huilen; 'Frans', roept dan de regisseur. Dat komt omdat ik al een beetje grijs haar heb, dan maak je een vaderlijke indruk.”
Singletje met twee liedjes uit de Robinson Crusoë-show van Rudi Carrell, met Esther Ofarim in de rol van zeemeermin (1964)
Met een knipoog voegt De Kok er vervolgens nog wel aan toe dat zijn functie van vertrooster van zangeresjes niet officieel is; hij wordt er niet voor gehonoreerd, zo stelt hij, maar vervult deze taak met plezier. Het levert hem in Hilversum de bijnaam ‘Vader van Huilende Zangeressen’ op. Of Anneke Grönloh erg blij was met deze uitlatingen van Frans de Kok, laat zich raden, maar het verhaal bevestigt wel de reputatie die deze zangeres zich had verworven van een bij momenten wat onevenwichtige persoonlijkheid. Hoe het ook zij, de Rob de Nijs Show, met zijn teenagerklanken verpakt in een warm orkestraal geluid, wordt goed ontvangen door de recensenten. Het Vrije Volk maakt gewag van een “frisse aanpak”, terwijl de Leeuwarder Courant zelfs spreekt van “voortreffelijke muziek”.
In 1964 wordt één van de afleveringen van de Rudi Carrell Show als Nederlandse inzending afgevaardigd naar het televisiefestival in Montreux, waar het de Zilveren Roos behaalt, een tweede prijs. In deze legendarisch geworden Robinson Crusoë Show, waarin Rudi Carrell als verstekeling op een onbewoond eiland een prachtige zeemeermin ontmoet, vertolkt door de Israëlische zangeres Esther Ofarim, komt de muziek voor rekening van Dick Schallies, de pianist van het Metropole Orkest, terwijl het orkest als vanzelfsprekend door Frans de Kok werd gedirigeerd.
“Dat was iets fantastisch!”, aldus De Kok enthousiast, wanneer we hem jaren later spreken over het in Montreux onderscheiden programma. “Zoals altijd bij Carrell, namen we de orkestpartij van tevoren op in een Hilversumse studio. Dat orkest klonk als een klok! De arrangementen schreef ik samen met Bert Paige, die oorspronkelijk als trompettist bij de Ramblers zat. Ik heb hem goed leren kennen, omdat hij veel voor mij gewerkt heeft. Hij woonde in Hilversum samen met zijn vrouw en zijn schoonmoeder, die thuis de broek aanhadden. Samen waren ze een drie-eenheid. Hij had geen ambities om als dirigent naar voren te treden. Zijn kracht lag in de arrangementen en in het creëren… want hij heeft prachtig mooie dingen gemaakt. Met Esther Ofarim heb ik weinig van doen gehad, behalve bij een voorbespreking in Antwerpen. De show zelf werd opgenomen in het Circustheater in Scheveningen. Daar hing ook steeds Abraham Ofarim (de echtgenoot en zangpartner van Esther – BT) rond, dat was me een bemoeial! Die werd door allerlei mensen uit de crew mee uitgenomen om hem maar bij de repetities weg te houden…”
De Kok (midden) op de televisieset als aandachtig toehoorder bij een contrabassolo van Robbie Langereis (± 1966)
Onder meer het stijlvolle arrangement bij het beroemdst geworden liedje uit de show, Esther Ofarim’s vertolking van ‘Split Personality’, kwam voor rekening van Frans de Kok zelf. De samenwerking tussen De Kok en Rudi Carrell duurde zes jaar, tot Carrell, die intussen ook in West-Duitsland een carrière als televisiepresentator had opgebouwd, in 1968 een punt zette achter zijn VARA-show. De Kok erkende dat Carrell niet de gemakkelijkste figuur was om mee te werken, maar, zo stelt hij: “Ik heb alleen maar fijne herinneringen aan Carrell. Hij had respect voor mijn muzikaliteit, terwijl ik zijn showmanschap respecteerde. Hij kon tegen anderen rottig doen en vreselijk tekeergaan, maar wij hadden onderling een mooi evenwicht. Ik ben ook wel eens met hem op stap geweest in Amsterdam… daar kwam je dan Pistolen Paultje en dat soort figuren tegen. Natuurlijk was Rudi geen al te beste zanger, maar in de geluidsstudio schaafden we de opnames zo bij, dat je daar in de huiskamer weinig meer van kon horen.”
Vanaf 1964 verbreedt De Kok zijn werkterrein nog verder, wanneer hij wordt uitgenodigd door VPRO-regisseur Warry van Kampen om de muzikale omlijsting te verzorgen van een serie muziekprogramma’s voor die omroep. Onder het pseudoniem Peter Franssen tekent hij voor de arrangementen en orkestdirectie van onder meer een cabaretprogramma, Sjootijm, waarin een jonge Frans Halsema één van de protagonisten is. Aanvankelijk wist buiten direct ingewijden niemand dat achter de naam Peter Franssen de bekende VARA-televisiedirigent schuilging. Een journalist laat zich er zelfs door op het verkeerde been zetten, zo vertelde De Kok eens: “Een recensent van een krant schreef dat hij het verheugend vond een nieuwe naam te mogen aantreffen in de muziekwereld en hij tekende er bij aan dat de muziek van deze Peter Franssen, wat hem betrof, beslist niet onder deed voor die van Frans de Kok…!” Overigens blijkt de recensent in kwestie niemand minder te zijn geweest dan de in die tijd zeer bekende Nico Scheepmaker.
In de volgende jaren levert de goede persoonlijke verstandhouding met Warry van Kampen De Kok nog verschillende schnabbels op bij de VPRO, variërend van nieuwe cabaretprogramma’s met onder meer Frans Halsema en Adèle Bloemendaal, tot een jazz-getinte kerstshow met onder meer Cleo Laine en Joy Marshall.
Het orkest van Frans de Kok begeleidt jazzsoliste Joy Marshall
Ook in de wereld van de popmuziek blijft het succes van Frans de Kok als televisiedirigent niet geheel onopgemerkt. In 1965 wordt hij benaderd door Phonogram-producer Tony Vos om met zijn orkest een aantal stukken op te nemen met de jonge zanger Boudewijn de Groot. De Groot’s eerste release, de single ‘Strand’ uit 1964, had de aandacht van het platen kopende publiek nauwelijks weten te trekken – en Vos legde zijn protegé een simpele keus voor: stoppen of akkoord gaan met een wat meer commerciële aanpak. Op ‘Strand’, dat ook als EP uitgebracht werd met vijf andere stukken, had De Groot zichzelf begeleid op de gitaar zonder dat voor aanvullende instrumentatie was gezorgd. Op aandringen van Vos wordt nu van de muzikale begeleiding meer werk gemaakt. Brabander Vos kende Frans de Kok nog uit het jazzwereldje in de jaren ’50 en vraagt zijn oude kennis om met de manschappen uit zijn televisieorkest in de vertrouwde Phonogram-studio de muzikale begeleiding te verzorgen. In de zomer van 1965 volgt een eerste opname, een bewerking van de folksong ‘The Lowland Sea’, door Lennaert Nijgh bewerkt tot ‘Noordzee’.
Voor Boudewijn de Groot is het even wennen, want hij had nog nooit eerder met een orkest gewerkt. “Dat vond ik machtig interessant natuurlijk, zo’n orkest in de studio dat met je meespeelt. Ook zenuwslopend, zo tussen geschoolde en zeer ervaren beroepsmuzikanten.” Voor ‘Noordzee’ heeft De Groot de zangpartijen al eerder opgenomen, waarna het orkest later wordt ingedubd. De opname loopt niet geheel van een leien dakje, herinnerde De Kok zich nog ruim veertig jaar na dato: “Eén ding zal ik nooit vergeten: Boudewijn had dat liedje zelf opgenomen, met zijn gitaartje. Maar toen wij met het orkest gingen opnemen, bleek dat zijn gitaar op de band iets te hoog was afgestemd, tussen twee toonhoogten in. Tja, Boudewijn had daar geen hulp bij gehad, hij had die liedjes gewoon, hup, opgenomen. Toen hebben dus alle violisten in de studio hun viool moeten verstemmen!”
Voorlopig echter blijft ‘Noordzee’ op de plank liggen, want uiteindelijk beslist Vos om eerst een single uit te brengen met twee covers van hitjes uit het buitenland; ‘Een meisje van 16’ en ‘De eeuwige soldaat’. De studiosessies waarin beide liedjes worden opgenomen, vinden plaats in het najaar van 1965. Opnieuw is het orkest van Frans de Kok erbij. ‘Een meisje van 16’ wordt een hit en vormt de doorbraak voor Boudewijn de Groot bij het grote publiek.
Daarop wordt in januari 1966 een elpee opgenomen, waarop behalve de al eerder opgenomen stukken nieuw materiaal van De Groot verschijnt, waaronder bekende stukken als ‘Welterusten mijnheer de President’ en ‘De dagen zijn geteld’. De meeste nummers zijn voorzien van begeleiding door Frans de Kok’s orkest, maar voor de arrangementen doen Vos en De Kok – of één van beiden? – een beroep op Bert Paige.
“Dat zijn allemaal zaken waarbij ik niet betrokken was destijds”, vertelt Boudewijn de Groot. “Dat werd door Tony Vos geregeld en ik bemoeide me er niet mee. Ik weet ook niet van alle orkestpartijen precies of ze van Frans, Bert of iemand anders waren. Alleen in het geval van ‘Welterusten mijnheer de President’ ben ik honderd procent zeker dat het arrangement van Bert Paige is. In de jaren erna werd Bert Paige de vaste arrangeur van mijn platen, wat natuurlijk een zeer gelukkige zet van Tony Vos is geweest, want Bert was de allerbeste arrangeur ooit. Anderzijds had ik Frans als orkestleider graag gehouden. In de studio kon ik goed met hem opschieten en in tegenstelling tot Bert, die meer klassiek ingesteld was, was het duidelijk dat hij een behoorlijke feeling voor jazz had. Frans swingde nogal voor het orkest, wat in die tijd van de meeste arrangeurs en orkestleiders in de studio niet gezegd kon worden.”
Behoudens het voorval met de te hoog afgestemde gitaar verontschuldigde Frans de Kok zich later dat hij zich niet meer wist te herinneren van zijn samenwerking met Boudewijn de Groot. “Buiten de studio heb ik nooit met hem gewerkt. We hadden een voorbespreking met hem en Tony Vos en daarna was er de opname – en dat was het. Ik had het toen krankzinnig druk.” Wel gaf het hem voldoening dat hij die ene, eerste langspeelplaat van Boudewijn de Groot had begeleid, want: “Televisie is hard werken, uitzenden en alles is weg. Een plaat is blijvend, een klein documentje.”
De debuut-elpee van Boudewijn de Groot uit 1966, opgenomen met het orkest van Frans de Kok
Mede vanwege zijn drukke tv-werk is Frans de Kok nooit een echt veelgevraagd plaatarrangeur geworden. Het blijft bij wat incidentele uitstapjes, waaronder ook het singletje ‘In oktober’ van Liesbeth List uit datzelfde jaar 1965 nog te noemen valt. List had het liedje dat jaar gezongen op het Knokke Festival in België, waar ze deel uitmaakte van de winnende Nederlandse ploeg. De Kok had zijn aandeel in het succes gehad. Op verzoek van de Nederlandse teamleider Lou van Rees was hij hals over kop naar de Vlaamse badplaats afgereisd om in de dagen voorafgaand aan het festival de arrangementen voor Liesbeth List en haar collega’s Jan Arntz en Greetje Kauffeld nog wat te verspijkeren. De hele nacht voorafgaand aan de finale was hij ermee bezig geweest om de laatste details in orde te brengen – en vervolgens was hij een aandachtig toehoorder bij de laatste repetities om zichzelf ervan te vergewissen dat het orkest van Francis Bay de partituur naar behoren speelde.
Als klap op de vuurpijl krijgt Frans de Kok in 1965 ook nog de opdracht om met een groot orkest het Grand Gala du Disque te begeleiden, het jaarlijkse showprogramma waar de Edisons werden uitgereikt, de prijzen voor beste grammofoonplaten per genre. De productie van het programma werd in handen van de VARA gelegd, die Marijke Merckens en de Vlaming Jan Theys als presentatoren naar voren schoof. In het verleden hadden onder meer Jos Cleber en Dolf van der Linden met hun orkest voor de muzikale omlijsting van het Grand Gala mogen zorgen. Wanneer De Kok tijdens de repetities de vraag krijgt van een journalist of zijn benadering erg van die van zijn voorgangers zal afwijken, verklaart hij: “We gaan proberen er iets anders van te maken dan vroeger. Niet alleen maar nummertje, nummertje, nummertje. Het moet een show worden. Met muziekjes als de artiesten opkomen en ook weer als ze afgaan. Het is helemaal geen nieuw idee. Ook in de revue gaat het zo.”
Het is geen sinecure om in enkele repetitiedagen een vier uur durende live-uitzending op locatie in elkaar te zetten. Op de gastenlijst die avond in de Amsterdamse RAI zijn The Everly Brothers, Lucille Starr, Dalida en vele, vele anderen. “Het was heel zwaar, er traden heel veel artiesten op, allemaal met één of twee nummers”, vertelde De Kok later eens. “Mensen als Vera Lynn, The Supremes en Trio Hellenique. Dave Berry was er ook, die maakte een vergissing toen hij moest inzetten. En alles was live, hè, dus dat was a hell of a job. Vooraf heb ik enorm in de zenuwen gezeten, maar toen ik eenmaal voor mijn orkest stond, was het over. Dat Grand Gala beschouw ik als één van de hoogtepunten, zo niet hét hoogtepunt, van mijn carrière.”
Schets door Tom Manders, alias 'Dorus' (1966)
Behalve de voornoemde programma’s werkte Frans de Kok half jaren ’60 ook aan een serie componistenportretten onder de titel ‘De muziek van…’, waarbij onder meer George Gershwin en Richard Rodgers centraal staan. Een keur aan artiesten werkt eraan mee, onder wie Milly Scott en de Belg Louis Neefs. Daarnaast neemt hij in 1966 de orkestpartijen op voor grote showprogramma’s rond Thérèse Steinmetz en Dorus, het alter ego van Tom Manders. Aan de korte samenwerking met Manders in het kader van diens show ‘Straatje om met Dorus’ dacht De Kok met gemengde gevoelens terug. “Hij was enorm zelfingenomen, hij sprak over Dorus als hij, in de derde persoon. Hij was op een heel overtrokken manier kritisch op hoe zijn stem klonk; en dat kreeg de geluidstechnicus altijd op zijn dak. Na veel gehannes zei hij dan eindelijk: 'Ja, nou hoor ik het mannetje'. Maar hij heeft tijdens een bespreking ook eens een prachtig portret van me geschetst, dat ik sindsdien ingelijst bij mij thuis heb staan”.
Omdat hij vrijwel altijd achter de camera plaatsneemt in plaats van ervoor, wordt Frans de Kok nooit een werkelijk ‘Bekende Nederlander’ die op straat door voorbijgangers wordt herkend. Niettemin verschijnen in de jaren ’60 met de regelmaat van de klok interviews met hem in dag- en weekbladen. Een geliefkoosd onderwerp dat hij in vrijwel al die gesprekken aanroert, is zijn wens om, naar het voorbeeld van het Metropole Orkest bij de radio, een vast televisieorkest samen te stellen. “Hilversum zit vol uitstekende musici, alleen zitten ze versplinterd over verschillende orkesten”, stelde hij in de zomer van 1965. “Ik wil op elke stoel de beste. Over twee jaar wil ik een orkest met mensen die alleen voor mij spelen. Het is nu nog toekomstmuziek, maar dat orkest komt er.”
Hoezeer Frans de Kok ook de wind in de zeilen had in die jaren, zijn vaste televisieorkest zou er nooit komen. Integendeel, in 1966 worden liefst drie omroeporkesten ontbonden; het Cascade Orkest van Johnny Ombach bij de KRO, en daarnaast bij de AVRO het Cosmopolitain Orkest en De Zaaiers van de in 1964 uit Zuid-Afrika teruggekeerde Jos Cleber. Het was een teken des tijds; jongere muziekliefhebbers luisteren liever naar popgroepen uit Engeland en Amerika die in de hitparade stonden dan naar verzorgde arrangementen van tango en musetteklanken vanuit de radiostudio.
Als dirigent van het orkest van VARA-talkshow 'Mies en Scène'
Wanneer De Kok, die vijf jaar als radio-arrangeur bij de AVRO had gewerkt, naar aanleiding van het aangekondigde ontslag van het Ombach-orkest gevraagd wordt door het weekblad Revue zijn licht over de kwestie te laten schijnen, stelt hij dat hij het wel had zien aankomen: “Als de mensen eens wisten hoe kostbaar het is een eigen orkest aan te houden, zouden ze niet zo verbaasd hebben gestaan van deze massale ontslagen. Het moest er eens van komen, hoe treurig het ook is. (…) Er is natuurlijk een of andere econoom geweest die gezegd heeft: 'Als jullie moeten gaan bezuinigen, dan allereerst die orkesten eruit.' Dat is nu dus gebeurd. (…) Er is nog een andere reden voor het ontbinden van sommige radio-orkesten. De smaak van het publiek verandert. We zitten midden in een beatperiode. De jeugd smeekt nog altijd om die muziek. Het feit doet zich nu voor dat tal van oudere musici niets met deze muziek te maken willen hebben. Ze zouden het ook niet meer kùnnen opbrengen. Het gevolg daarvan is dat het jeugdige publiek niet meer luistert. Ik verwacht dat de tragische ontwikkelingen zich nog zullen voortzetten.”
Daarmee raakte De Kok aan een teer punt, want veel van de vaste radiomusici bij onder meer het Metropole Orkest en de AVRO-orkesten liepen al sinds de jaren ’40 bij de omroep rond. Het orkestenbestand in Hilversum was zodoende behoorlijk vergrijsd geraakt. Het gevolg daarvan, aldus De Kok, was dat er een vorm van ambtenarenmentaliteit bij de radio was ontstaan: “Hier in Hilversum is het lang zo geweest dat men nooit op tijd op de repetities verscheen, meer pauzeerde dan werkte en vrijwel altijd een grote mond had tegen de dirigent. Verwonderlijk was dat niet: men had – en heeft – van niemand iets te duchten, vervangers waren – en zijn – er niet.” Om er vervolgens voor de zekerheid nog wel aan toe te voegen: “Zelf heb ik geen reden tot klagen. Ik werk met mijn mensen heel plezierig.”
De uitlatingen van Frans de Kok leiden tot beroering. Er ontstaat zelfs een heus mediarelletje, wanneer Eli Bomli, het gepensioneerde Hoofd van de Muziekafdeling van de NRU, in het tijdschrift De Kunstenaar een vlammende reactie laat afdrukken; onder de titel ‘Wat bezielt Frans de Kok?’ schrijft hij: “In de staart van dit betoog [van De Kok] zit het grootste venijn: hier wordt namelijk de musici verweten dat ze zeer welbewust hun werk in de lap lieten (en laten) hangen, wetende dat hun baan toch geen gevaar loopt. Frans de Kok, ik zal u eens wat zeggen (…). Als musici hun werk verwaarlozen, en vrijwel altijd een grote mond tegen de dirigent opzetten, is er maar één schuldige: de leiding, daaronder te verstaan de dirigent én de bedrijfsleiding. Begrijpt ge niet, dat wat ge hebt gezegd, weinig anders is dan de musici een trap na geven? Wat ge de musici in de schoenen schuift, is in lijnrechte strijd met de praktijk van 1947 af in de NRU. Als Revue u iets in de mond gelegd heeft, wat ge niet gezegd hebt, dan moogt ge dat wel per omgaande laten weten. Mocht ge er het zwijgen aan toe doen, dan weet ge dat zwijgen toestemmen betekent.”
In zijn oranje Porsche (± 1967)
Daarop trekt dagblad De Gelderlander dan weer bij Frans de Kok aan de bel om te reageren op Bomli. Trekkend aan zijn sigaret stelt hij: “Ik heb wel geweten dat er mensen waren met lange tenen, maar zó lang, nee…” Geschrokken van de commotie die zijn uitlatingen teweeg hebben gebracht, matigt hij zijn toon enigszins, maar van de inhoud neemt hij niets terug: “Als de betreffende passage goed wordt gelezen, moet het voor iedereen die met de gang van zaken in Hilversumse radiokringen op de hoogte is met de waarheid overeenstemmen! (…) Als je het allemaal goed hebt gelezen, vooral in samenhang met de rest van het verhaal, valt er zeker uit af te leiden, dat ik niet gezegd heb dat héél Hilversum zo was. Aan de andere kant moet ik toegeven dat de uitspraak door de interviewer wat algemeen is weergegeven.” [Dan,] dringend: “Toch komen zulke dingen voor.”
Of zijn uitspraken hem in Hilversum veel vijanden hebben opgeleverd, valt niet meer na te gaan, maar ze leidden er in elk geval niet toe dat Frans de Kok zich had gediskwalificeerd in omroepland. Integendeel, in 1966 mag hij namens de VARA een groots opgezet spektakel in de RAI dirigeren naar aanleiding van het zestigjarig jubileum van de sociaaldemocratische vakcentrale NVV. Samen met regisseur Ben de Jong stelt hij een programma samen van muziek uit die zestig jaar, variërend van operette uit het begin van de eeuw tot protestsongs. Een keur aan nationale artiesten wordt voor het evenement geboekt, onder wie Thérèse Steinmetz, Tante Leen en Boudewijn de Groot. Het programma wordt live uitgezonden op radio en televisie.
“Maandenlang leef ik er al naar toe”, vertelt De Kok enkele dagen voor de uitzending. “De voorbereidingen zijn natuurlijk al lang en volop aan de gang. Zestig jaar in de muziek, van Lustige Witwe tot West Side Story. Dat wordt straks gewoon een explosie van vijf kwartier. En dan is het voor mij weer een extra sport om ook precies op vijf kwartier, op 75 minuten, uit te komen (…). Man, ik voel me straks een Leo Horn (bekend voetbalscheidsrechter in de jaren ’50 en ’60 – BT). Midden tussen de oplopende tribunes sta ik in die Westhal. Vierduizend toehoorders en toeschouwers, 35 man orkest, het Frans Müller-koor, dat zijn ook nog eens 25 vocalisten. Tientallen solisten, een grote balletgroep, een jazzband, een combo, een beatgroep. Man, ik moet wel een scheidsrechtersfluit gaan gebruiken!”
Aandachtig luisteraar tijdens Mies Bouwman's interview met cabaretier Toon Hermans (1968)
Aan het slot van het interview had De Kok al aangekondigd dat hij na alle inspanningen die de voorbereiding van het feestprogramma had gevergd wel wat rust kon gebruiken – “geen zestig jaar, maar wel zestig dagen, als ik dat zo zeggen mag”, grapte hij. Uiteindelijk neemt De Kok zelfs een pauze van een volle vier maanden, die hij, afgezien van een korte studiereis naar Londen om de BBC-orkesten aan het werk te zien, voornamelijk doorbrengt in zijn geboortestad Tilburg. Was het een sabbatical of was Frans de Kok werkelijk overwerkt?
“Het definitieve antwoord daarop kan ik je niet geven”, aldus broer Leon. “Wij woonden in Tilburg en zagen Frans alleen wanneer hij eens op visite was. Dat was altijd heel gezellig. Wanneer hij uit die oranje Porsche van hem stapte, was het net of er een rijke oom op bezoek kwam. Het leek alsof Frans in die jaren alles kwam aanwaaien. Rudi Carrell, het Grand Gala du Disque; hij had het succes aan zijn kont hangen, zogezegd, maar er was ook een keerzijde. Om al dat harde werken vol te houden hield hij er een behoorlijk heftige levensstijl op na. Hij was een zware roker en ook met de alcohol wist hij in die tijd wel raad. Vanuit zijn tijd bij al die orkesten in de jaren ’40 en ’50 was hij al gewend om vooral ’s nachts te werken, maar dat ging ook ten koste van zijn gezondheid en zijn gezinsleven. In de jaren ’60 hadden Frans en Mia een groot vrijstaand huis betrokken in Ermelo. Intussen hadden ze ook een zoontje gekregen, Frans Junior, maar omdat Frans zo veel weg was voor zijn werk, ging het met zijn huwelijk in die jaren ook niet zo best. Mijn ouders waren hartstikke trots op alles wat Frans bij de televisie had bereikt, maar hierover hebben ze wel grote zorgen gehad. Hij werkte harder dan goed voor hem was.”
Hoe het ook zij, in het najaar van 1966 is Frans de Kok terug. Als vanouds maakt hij geluidsbanden voor de shows van Rudi Carrell en Henk Elsink, maar ook voor het nieuwe satirische programma Hadimassa, met onder meer Ton van Duinhoven, Wim de Bie en Kees van Kooten. Bovendien dirigeert hij het combo dat in de studio aanwezig is bij de populaire talkshow van Mies Bouwman, Mies en Scène. In het programma, dat door de VARA is bedoeld als tegenhanger van Voor de vuist weg van AVRO-coryfee Willem Duys, is tussen de gesprekken door ruimte voor muziek. De Kok schrijft bovendien de tune van het programma, waarbij het naar zijn zeggen “bijna een eerste vereiste [is] dat de muziek live aanwezig is.” Mies en Scène trekt steevast een miljoenenpubliek en loopt vijf seizoenen (1965-’69).
Op een televisieset met Frans Halsema en de Engelse comédienne Millicent Martin (1968)
Bij programma’s waarvoor de orkestbanden vooraf worden opgenomen, maakt De Kok, net als veel van zijn collega-orkestleiders, intussen meestal gebruik van de Soundpush Studio. Deze relatief nieuwe studio van Frans Mijts, gehuisvest in een voormalig toneelzaaltje in Blaricum, heeft zich in korte tijd een uitstekende reputatie verworven. Eén van de geluidstechnici die in de studio de opnames met televisieorkesten in goede banen leidt, is Dick Bakker.
“Ik had het ongelofelijke geluk dat bij Soundpush de akoestiek zo goed was”, vertelt Bakker. “Destijds werkten we nog maar met vier sporen. Desondanks hoorde je, wanneer de bas speelde, dat geluid heel duidelijk zonder overspraak van andere instrumenten. Daar hoefde je dus weinig aan te doen, hoewel de hele orkestpartij in één take in hetzelfde zaaltje werd opgenomen. De kwaliteit van het geluid was onvergelijkbaar met Phonogram en de omroepstudio’s, waar ze altijd gewend waren de verschillende groepen van het orkest één voor één op te nemen. Toch konden opnames wel eens uitlopen, want sommige orkestleiders hadden zo’n chaotische manier van werken, dat je van tevoren wist dat het zou overslaan op de musici. Ger van Leeuwen was zo iemand. Op het moment dat het hem te veel werd, was hij in staat de eerste violist een draai om zijn oren te geven. Vaak ging bij zo’n woedeaanval zijn pruik recht overeind staan, wat zijn autoriteit ook niet ten goede kwam. Bij Frans de Kok gebeurde dat soort dingen zeker niet. Hij werkte snel en efficiënt. Bovendien verstond hij de kunst om lekker ‘open’ te schrijven, zonder zijn arrangementen vol te duwen met allerlei overbodige elementen.”
Vanaf eind 1967, begin 1968 is Frans de Kok minder vaak in Hilversum te vinden. Hij werkt nog aan bepaalde programma’s als orkestleider en ook bij Mies en Scène is hij met zijn orkest nog steeds aanwezig, maar de grote muzieksupervisor van de VARA is hij inmiddels niet meer. Tijdens zijn sabbatical het jaar ervoor had hij zich in het hoofd gezet het volledig over een andere boeg te gaan gooien. Hij zet zijn zinnen op een terugkeer naar zijn geboortestad: “Ik moet een stevig karaktertrekje van pa De Kok hebben meegekregen, want het zakendoen trok me. Vooral nadat ik in Hilversum wat geld had kunnen sparen, trok me een eigen bedrijf erg aan. Ik kende maar één voorwaarde: ik wilde beginnen in Tilburg’s beste winkelstraat: de Heuvelstraat. Dat punt liet wat lang op zich wachten…”
Onderonsje met Jules de Corte (± 1969)
Na een jaar geduld oefenen, in de herfst van 1967, komt dan eindelijk de gewenste locatie in hartje Tilburg vrij: een klein winkelpandje, Heuvelstraat 104. De Kok wil er een grammofoonplatenzaak van de grond tillen. Had hij dan helemaal geen dromen meer als uitvoerend musicus? In Hilversum leek de wereld aan zijn voeten te liggen. In interviews had hij gewag gemaakt van zijn ambitie om ook als componist van filmmuziek en hoorspelen naar voren te treden. Gevraagd naar het waarom van zijn vertrek uit Hilversum – en met name op dat moment in zijn leven –, legde hij in 2006 uit: “Daar is één reden voor. Toen ik een beginnend muzikantje was, kregen wij in het orkest ineens een saxofonist van 35. Nou, dat vonden wij een grijsaard! Vanaf toen had ik me in mijn hoofd gezet: ‘Frans, nu ben je eigentijds en modern, maar na verloop van tijd krijg je een baard en ben je achterhaald. Boven de veertig moet je wegwezen.’ Ik wilde zelf het moment kiezen om een streep te trekken, op een hoogtepunt.”
De Kok verhuist naar Tilburg, maar rijdt nog regelmatig heen en weer naar Hilversum voor zijn televisiewerk, dat hij op een iets lager pitje zet. Intussen legt hij samen met zijn vrouw Mia en zijn jongere broer Leon de basis voor de nieuwe platenzaak. “Voor mij kwam het aanbod van Frans om bij hem in dienst te komen op het goede moment”, vertelt Leon. “Na de hbs was ik bij mijn vader gaan werken, die nog steeds reisde bij de schoenenindustrie met leesten en modebladen. Maar al snel, heel plotseling, terwijl ik eigenlijk nog van toeten noch blazen wist, stierf hij aan een hartaanval. Ik was pas 27 en in het handeltje van mijn vader zat behoorlijk de klad. Ik wist me geen raad, raakte iedere week wel een klant kwijt. Frans wist heel goed dat ik klem zat en heeft me daarvan gered. Voor mij pakte het heel gunstig uit. Hij vroeg trouwens nog meer familieleden te helpen; mijn broer Guus voor het magazijn en mijn zwager Michel deed de boekhouding. Zo werd het bijna een familiebedrijf.”
“Vlak voordat we openden, zijn Frans en ik samen naar Weert geweest, waar Johnny Hoes een grote platenzaak had”, herinnert Leon zich nog. “Frans kende Johnny natuurlijk uit het Hilversumse. Van Hoes kregen we onder het genot van een glaasje allerlei tips. Zelf ben ik daarna nog twee zaterdagen naar Weert gekomen om mee in de winkel te staan, zodat ik niet volledig zonder ervaring in Tilburg zou beginnen. We beginnen eind november 1967 – vlak voor Sinterklaas, dus dat betekende iets van vijf koopavonden op rij. Het was gelijk een gekkenhuis. Frans had de collectie door de platenmaatschappijen laten samenstellen, maar door die eerste sortering waren we zo heen. Konden we na negenen ’s avonds met drie, vier man nog orders gaan zitten doorbellen om de collectie voor de dag erop weer aan te vullen. Aan het eind van zo’n avond was je echt kapot hoor! Maar wel leuk om te doen.”
Vlak voor de opening van zijn platenzaak aan de Heuvelstraat in Tilburg (1967)
“Frans had goed begrepen dat je met zo’n platenwinkeltje niet ergens driehoog achter moet gaan zitten”, vervolgt Leon. “Platen zijn impulsartikelen, dus je moet zorgen dat mensen langslopen. Het was ook nog de goede tijd, want als er een show van Sonneveld of Wim Kan op tv was geweest, stonden de mensen de dag erna in de rij om die elpee te kopen. Daarnaast hielp het ook mee dat iedereen in Tilburg wist wie Frans de Kok was. Dat hij bij de opening John Woodhouse had uitgenodigd, vonden de mensen prachtig. In die begintijd was Frans natuurlijk vaak weg naar Hilversum, maar dan riepen mensen tegen mij ‘Hé, Frans’, wanneer ze de zaak binnenkwamen. Frans en ik lijken behoorlijk op elkaar. Ik heb dat maar zo gelaten, want het was goed voor de klandizie. Het was ook een ontzettend gezellig winkeltje, als een snoepwinkeltje zo klein. Gelukkig konden we al snel het pand ernaast huren. De muur hebben we doorgebroken. Zo konden we een wat grotere afdeling met klassieke platen neerzetten en kreeg je ook een ander publiek over de vloer.”
In maart 1969 is Frans de Kok de dirigent bij het winnende songfestivaloptreden van Lenny Kuhr (waarover veel meer in het gedeelte van dit artikel over het songfestival, hieronder). Voor zijn zaak in Tilburg is het een publiciteitsstunt van jewelste. “Ja, daar heb ik geweldig van geprofiteerd”, vertelde Frans daarover. “Op de dag van het festival had ik in de plaatselijke krant in Tilburg een advertentie over de volle breedte laten zetten: 'Ook vanuit Madrid verzorgen wij de muziek. Kijk en luister vanavond naar het songfestival!' De zaak groeide in die tijd als kool. Nee, dat songfestival heeft me geen windeieren gelegd. Ik had goede contacten met de plaatselijke media in Tilburg en speelde mijn imago uit van de jongen die het in Hilversum had gemaakt en toch zo gewoon was gebleven.”
Eén van de jonge winkelbedienden die in 1969 de zaak in Tilburg komt versterken, is de 19-jarige Danny Schuwer uit Waalwijk. Hij herinnert zich die songfestivalepisode nog goed. “Na dat songfestival hadden we een grote foto van Frans en Lenny samen in de etalage staan. Frans benutte dat, natuurlijk. Commercieel was hij buitengewoon bij de pinken. Op dat soort dingen lette hij. Veel winkels werkten nog met blanco draagtassen, maar Frans zorgde voor tassen en ook papieren zakjes met het logo van de zaak erop – een heel opvallend, paars logo met een schutter erop. Je herkende het onmiddellijk. Ook het interieur van de zaak, de platenbakken, het zag er allemaal gelikt uit. Qua marketing en vormgeving was hij zijn tijd ver vooruit.”
Schuwer krijgt bijval van een leeftijdgenoot, eveneens afkomstig uit Waalwijk, die ook in 1969 de winkel in Tilburg kwam versterken, Clemens van Bracht: “Frans wist hoe je mensen de winkel moest binnenlokken. Hij zorgde voor jong personeel, een paar mooie meiden. Dat had hij slim bekeken. Met mij haalde hij een jongen binnen die is opgegroeid met een zaak thuis. Mijn ouders hadden in Waalwijk een café. Toen ik bij Frans kwam werken, stond ik meteen in die winkel met een inzet of het mijn eigen bedrijf was. Ik pakte gelijk de verantwoordelijkheid. Ik wist in die tijd echt alles van popmuziek. Omdat wij veel assertiever waren, veegden we onze concurrenten in Tilburg weg. Zo had je Muziekhuis Rossmeisl. Die waren heel goed in klassiek, maar er was ook een hoek met pop. Nou, van die hoek bleef na een tijdje niks over. Dat kwam ook omdat Frans en Leon de inkoop van singles aan mij en andere jongeren overlieten. Al gauw kwamen alle deejays bij ons om hun plaatjes te halen, gewoon omdat wij de leukste collectie hadden.”
“In Antwerpen zaten een paar groothandels en daar kochten wij muziek die in Nederland nog niet verkrijgbaar was”, vervolgt Van Bracht. “België lag qua muziek mijlenver voor op Nederland; de BRT draaide ook veel betere dingen dan Hilversum. Frans wist dat – en hij wist ook dat ik de jongen was die dat allemaal bijhield, dus ben ik nog regelmatig met hem naar Antwerpen geweest om die singletjes te kopen. Sterker nog, ik mocht dan meestal die oranje Porsche van hem rijden. Zo hadden wij bepaalde liedjes al een halfjaar in huis voordat ze in Nederland uitkwamen.”
Hoe keken de beide heren naar Frans de Kok zelf? “Ik vond dat hij een heel charismatische uitstraling had”, aldus Danny Schuwer. “Ik keek echt tegen hem op, al was het maar omdat ik wist dat hij die elpee van Boudewijn de Groot had gedirigeerd. Voor ons als personeel was Frans een vriendelijke man met een natuurlijk overwicht. Ik herinner me dat we rond de kerstperiode van 1969 de inventaris van de zaak in kaart moesten brengen. Alle platen werden geteld en dat moest nauwkeurig worden opgeschreven. Daar ben ik tot ’s avonds vrij laat mee bezig geweest. Toen ik op het punt stond naar huis te gaan, gaf Frans me een compliment en drukte me de driedubbelelpee van het Woodstock-festival in handen. Hij wist dat ik bezig was met alles wat met Woodstock te maken had. Dat was mijn muziek. Ik ben met die plaat in de draagtas in de bus naar huis gestapt en wist niet hoe snel ik thuis moest komen om die elpee te draaien!”
Oploop bij de platenwinkel van Frans de Kok in Tilburg (1969)
“Vergeet niet dat Frans voortreffelijk met zijn broer Leon samenwerkte”, vult Clemens van Bracht aan. “Frans was van huis uit een artiest, iemand dus die graag in de belangstelling staat. Niet op een vervelende manier, integendeel, want hij was heel aimabel, maar tegelijk was hij wel trots op wat hij bereikt had in de muziek. Leon was het tegenovergestelde van Frans; heel bescheiden, maar ook echt een fijne vent. 'Onze Frans is ’n bietje ‘nen aparte', lachte Leon dan, maar samen werkten ze voortreffelijk. Leon nam Frans de dagelijkse leiding uit handen, maar hij op zijn beurt besefte goed dat hij die prachtige baan aan Frans te danken had.”
Al snel opent Frans de Kok Grammofoonplaten nieuwe filialen; een tweede winkel in Tilburg aan de Topmarkt in 1968 en in de volgende jaren nog zaken in Waalwijk, Den Bosch en Eindhoven. “In die plaatsen zat bijna niks aan platenzaken”, weet Leon de Kok. “Zoals in Den Bosch, daar had je alleen een paar kleine mamma-pappawinkeltjes, zoals wij die noemden. Frans had weer eens het geluk aan zijn kont hangen en kon daar, hartstikke in het centrum, een pand huren van Van de Ven, de bontzaak. Van de Ven zei erbij: 'Meneer De Kok, u huurt een krot, maar het is wel een gouden pand', en dat klopte ook. We hadden daar op de bovenverdieping plastic liggen en emmertjes staan, want het lekte aan alle kanten, maar die zaak draaide binnen de kortste keren wel een omzet waar je helemaal scheel van werd. Ik weet niet of Frans voor hij begon in Tilburg al had gedacht aan een formule met meerdere winkels; maar toen die zaak aan de Heuvelstraat al snel goed liep, moet hij hebben begrepen dat hij dat ook op andere plekken in Brabant kon doen. Frans was wel een durfal, die zonder zenuwachtig te worden grote beslissingen nam. Daarnaast was hij ontzettend goed in iets opzetten. Nadenken over alle facetten, alles opschrijven op memoblaadjes om zijn gedachten te ordenen. Daarin lag echt zijn kracht.”
Als vestigingsmanagers op de nieuwe locaties kiezen Frans en Leon steevast jonge kerels uit, die zich in de winkel in Tilburg hebben bewezen. Danny Schuwer begint in 1971 een eigen platenzaak in Waalwijk – en wordt daarmee de concurrent van Frans de Kok Grammofoonplaten –, maar Clemens van Bracht pakt zijn kans, eerst bij de zaak van De Kok in Waalwijk, en daarna een langere periode in Den Bosch.
“In het filiaal in Waalwijk werd ik de opvolger van Hans Kievits, een vriend van me die me in ’69 bij Frans de Kok had geïntroduceerd”, vertelt Van Bracht. “Dat was een leuk winkeltje. Daarna werd ik in Den Bosch in het diepe gegooid. Het mooie van Frans was dat hij je de volledige verantwoordelijkheid gaf. Dat was niet niks, hoor, want die winkel in Den Bosch draaide al een geweldige omzet voordat ik eraan begon. Dat hij je zo veel vertrouwen gaf, was erg fijn. Wat Frans betreft was het echt jouw zaak. Je hoefde alleen bij echt belangrijke dingen aan hem te rapporteren. Frans was geen baas die je achter de vodden zat. Dat maakte ook dat ik mocht doen of het mijn winkel was. Frans’ naam stond wel boven de gevel, maar niemand in Den Bosch wist wie Frans de Kok was. Ik heb er al mijn passie en beleving in kunnen steken, en dat zag je ook in de verkoopcijfers wel terug.”
Intussen had Frans de Kok in Hilversum definitief de deur achter zich dichtgetrokken. Zijn laatste klus als orkestleider was een serie van zes amusementsprogramma’s voor de KRO in het voorjaar 1971 die werden geproduceerd door zijn oude vriend Warry van Kampen, die intussen van de VPRO naar de katholieke omroep was overgestapt. “Dat waren shows met Frans Halsema als presentator die werden opgenomen in ’t Spant in Bussum”, wist Frans de Kok zich te herinneren. “Daarna heb ik er een heel dikke punt achter gezet. Ik ben heel tevreden dat ik het zo gedaan heb.”
Broer Leon kan zich nog het moment herinneren waarop Frans vertelde dat hij gestopt was in Hilversum. “Ik was stomverbaasd, want hij had totaal niet laten weten dat hij van plan was om zich terug te trekken. Een aantal bekende dirigenten hebben zijn werk overgenomen, terwijl hij dat nog prima jaren had kunnen volhouden. Hij lag nog erg goed in de markt. Onbegrijpelijk, zomaar stoppen met de muziek! Hij had het er ook naderhand nooit meer over, over zijn tijd bij de televisie, al moet ik zeggen dat Frans toch nooit iemand was die grote verhalen over vroeger vertelde. Terugdenkend vermoed ik dat hij merkte dat het niet te combineren was. Iedere keer op en neer naar Hilversum en dan nog dat eigen bedrijf runnen. Ik zorgde dan wel dat alles reilde en zeilde, maar hij had er toch de zorgen om. Dat is vast behoorlijk zwaar voor hem geweest.”
Bij de opening van het nieuwe filiaal in Waalwijk met Lenny Kuhr en haar gitarist-begeleider Piet Souer (1969)
Hoewel Danny Schuwer in Waalwijk voor zichzelf was begonnen, bleef de verstandhouding met Frans de Kok uitstekend. Schuwer betrok de inkoop van zijn platen via De Kok. In 1973 staan de namen van beide heren zelfs gebroederlijk naast elkaar vermeld als producers van de eerste elpee van de Brabantse countrygroep The Tumbleweeds, ‘Favorites’. “Dat is waar, maar het was eigenlijk meer een grap”, aldus Schuwer. “Het was een publiciteitsstuntje, twee platenhandelaren met hun naam op de hoes van dat album. Ik was zijdelings bij The Tumbleweeds betrokken, want Ad en Ton Masseurs, die de kern van de band vormden, waren neven van me. Mijn vader heeft ook nog een bedrag voorgeschoten om die plaat te kunnen bekostigen. Frans en ik hebben niet meer gedaan dan onze naam aan het project verbonden, want de productie in de studio kwam in werkelijkheid voor rekening van Ton Masseurs.”
“Frans is wel een middag komen kijken in de studio van Tony Dirne in Breda, waar we de plaat opnamen”, herinnert groepslid Ad Masseurs zich. “Hij zou controleren of het geluid goed was ingeregeld. Voor ons was het om commerciële redenen interessant dat iemand met zo’n naam zich aan ons project verbond, want wij waren als groep nog niet zo bekend. Het was ook niet zo’n denderende plaat hoor, echt nog een beetje geknutsel. De elpee is voornamelijk verkocht aan vrienden en bekenden. We hebben die plaat in Roemenië laten persen, omdat we daar dat jaar ook op tournee gingen. De contacten met Frans de Kok zijn wel gebleven, want een jaar of wat later, toen we onze doorbraak in Nederland al hadden gemaakt met ‘Somewhere Between’, zijn we nog door hem uitgenodigd bij de heropening van zijn zaak in Tilburg na een verbouwing.”
In de loop van de jaren ’70 breidt Frans de Kok Grammofoonplaten nog verder uit met zaken in Oisterwijk, Veghel, Oss en kortstondig ook in Breda. Daarnaast wordt met twee grote collega’s, Van Leest uit Eindhoven en de Nijmeegse Muziekhandel, een inkoopcombinatie opgezet, Combidisc. Zeer succesvol is verder de groothandel, Discourier, die door Leon de Kok wordt geleid – een volledig nieuw concept in Noord-Brabant. Op het hoogtepunt heeft Discourier 130 vaste klanten verspreid over de provincie.
Bij het vijfjarig jubileum van de winkel aan de Heuvelstraat met Vader Abraham (1972)
“Het idee voor die groothandel is begonnen toen wij veel aanloop kregen van platenhandelaren van over de grens in België, die grote partijen kwamen inkopen bij ons in de winkel in Tilburg”, legt Leon uit. “Die lieten we voortaan achterom komen, waar we een magazijn hadden. Later hebben we dat magazijn ergens anders gehuisvest, omdat het winkeltje in Tilburg voor de groothandel veel te klein was. Frans en ik hebben Discourier samen opgezet, maar ik heb vervolgens de leiding daarover gekregen. Muziekwinkeltjes door heel Brabant, waarvan je er toen nog heel veel had, kwamen op zaterdagochtend in alle vroegte bij ons hun inkoop doen. Ook hadden wij een bezorgservice – we hadden twee routes door Brabant en dan werden in een busje de bestellingen afgeleverd. Daar draaiden we ook een leuke omzet mee, al waren er een hoop handlingskosten en waren de marges in feite maar klein. Toch was het leuk om de contacten met al die kleinere collega-winkels te onderhouden. Zo zorgde ik ervoor dat er een aardigheidje werd bezorgd als er bij één van onze klanten een kleine was geboren; dat soort dingen hoorde er allemaal bij!”
Eind jaren ’70 kwam zowel nationaal als internationaal de klad in de platenindustrie – en de gevolgen voor Frans de Kok Grammofoonplaten waren groot. Frans had juist een grote investering gedaan in de automatisering van het bedrijf. Daarnaast had hij een groot landgoed aan de Bredaseweg gekocht, vlak buiten Tilburg. Toen het met de zaken minder ging, werd dat landhuis, Dongewijk, met 30 hectaren grond eromheen, een loden last om de nek van de eigenaar.
Broer Leon kan alleen maar hoofdschudden wanneer hij terugdenkt aan Dongewijk en de gevolgen. “Toen Frans terug naar Tilburg was gekomen in ’67, had hij een heel bescheiden twee-onder-een-kap gekocht. Dat was een wijze beslissing, want je moest nog maar eens zien of het ging lopen met de zaken. Maar toen het met al die winkels door Brabant enorm goed ging, heeft hij dus dat landgoed gekocht met een ontzettend oud huis erop. Dat bleek een bodemloze put, want de onderhoudskosten waren enorm. Ook reed hij graag dure auto’s en ging hij met de boot op de aanhanger heen en weer naar het Gardameer. Terugkijkend kun je niet anders zeggen dan dat Frans in geldzaken verschrikkelijk naïef is geweest.”
Frans de Kok (tweede van rechts, tussen Willem Duys en Piet Beishuizen) als lid van de Edison-jury; verder zijn op deze foto onder meer Joop de Roo, Jip Golsteyn, John Vis en Tineke Vos te herkennen (1972)
“Mijn indruk was daarnaast dat Frans steeds minder interesse in de zaak had”, vervolgt Leon. “Hij was sowieso nooit Jan de Kruidenier geweest die graag zelf in de winkel stond om met mensen een praatje te maken. Zelfs toen hij in ’69 net dat songfestival had gewonnen en wij in de zaak helemaal overspoeld werden door mensen die op dat singletje van Lenny Kuhr de handtekening van Frans wilden hebben, was hij er binnen de kortste keren tussenuit gepiept. Op de een of andere manier voelde hij zich ongemakkelijk bij die aandacht. Het concept van die winkel klopte wel als een bus, want Frans is een geniale figuur om dingen van de grond te tillen, maar wanneer het eenmaal loopt, gaat het hem al vlug vervelen. Mogelijk is dat mede de reden geweest waarom hij zo abrupt uit Hilversum is vertrokken. Toen het moeilijk begon te worden met het bedrijf, heeft hij wel geprobeerd de stofkam erdoor te halen, maar het was eigenlijk al te laat.”
Ten slotte ziet Frans de Kok zich in 1982 gedwongen al zijn belangen in Frans de Kok Grammofoonplaten en Discourier over te doen aan zijn broer Leon. Die weet samen met een nieuwe compagnon het bedrijf in afgeslankte vorm overeind te houden, tot zich in 1988 in de persoon van Herman Heinsbroek van Arcade Music een overnemer aanbiedt. De overgebleven Frans de Kok-winkels vormen de kern van een nieuwe, landelijke keten platenwinkels onder de nieuwe naam The Music Store. Frans de Kok zelf stapte in 1987 als financiële man in bij het softwarebedrijf van zijn zoon, Frans Junior, waar hij al vanaf 1982 hand- en spandiensten had verleend. De platenwinkel waar het voor Frans de Kok allemaal was begonnen, aan de Heuvelstraat in Tilburg, werd in 1983 overgenomen door Clemens van Bracht, die in datzelfde jaar met zijn maatje Willem van Schijndel ook landelijk doorbrak als het zangduo De Deurzakkers.
“Die winkel in Tilburg heette vanaf dat moment natuurlijk ook Clemens van Bracht Grammofoonplaten”, licht Van Bracht toe, “en later kreeg het de naam Music Store op de gevel. Leon de Kok heeft heel hard gewerkt in de jaren ’80 om Discourier drijvende te houden en uiteindelijk is hij er met de hoofdprijs vandoor gegaan toen Arcade het van hem overnam. Voor al die winkels leverde de zaak van Frans Junior nog wel het kassasysteem en de voorraadslijsten; mede dankzij hem liepen wij daarin voorop in Nederland. Later gingen ook Van Leest en Free Record Shop over op zijn systemen. Frans de Kok, de vader dus, was een uitstekende zakenman, maar vanaf een bepaald moment was die hele winkelbusiness over zijn hoogtepunt heen, zeker toen de overgang van vinyl naar cd eraan zat te komen. Hij zal er niet zo’n zin meer in hebben gehad daar nog energie in te steken. Die softwarezaak van zijn zoon was vanuit commercieel oogpunt veel interessanter.”
Tijdens zijn laatste werkzame jaren (1995)
“De software is de redding geweest voor mijn broer”, bevestigt Leon de Kok. “Hij had zijn pensioen in de grammofoonplaten zitten. Toen hij daarvan in 1982 afscheid moest nemen, was hij veel van zijn kapitaal kwijt. Op een bepaalde manier liet hij mij wel achter met een bijna failliet bedrijf, maar ik ben niet wrokkig gebleven en gewoon doorgegaan met doen wat ik altijd al had gedaan; hard werken, heel simpel. Uiteindelijk ben ik er financieel beter uitgesprongen dan hij, want hij heeft tot zijn vierenzeventigste moeten doorwerken in de zaak van zijn zoon, die hij mede heeft helpen opzetten. Daar deed hij de administratie en zo heeft hij nog een behoorlijk aantal jaren een leuk salaris verdiend.”
Na een werkzaam leven van ruim vijftig jaar trok Frans de Kok zich met zijn tweede vrouw Henriëtte terug in Balen-Wezel, vlak over de grens in België. Toen wij hem daar in 2006 opzochten, was hij net genezen van een ernstige ziekte. “Die heeft me drie jaar lang aan bed gekluisterd”, vertelde hij met zijn onmiskenbaar Tilburgse tongval. “Ik ben blij dat ik nu weer mobiel ben, want in stilzitten ben ik nooit goed geweest. Ik heb altijd met plezier gewerkt, zeker ook die laatste jaren in de software. Na mijn pensionering heb ik mijn energie gestoken in mijn hobby, het filmen en het monteren van films. Een aantal jaren geleden was er een reünie van het personeel van mijn platenzaak, waarvoor ik toen een film in elkaar heb gedraaid over mijn leven en de winkel in Tilburg.” Toen wij een kleurenopname van het songfestival van 1969 met Lenny Kuhr bleken te hebben, was De Kok daar erg verguld mee. Hij had alleen een zwart-witopname. Het was voor hem zelf aanleiding zijn levensfilm opnieuw te monteren.
Frans de Kok overleed in 2011 aan de gevolgen van diverse infecties en een longontsteking in het Heilig Hartziekenhuis in Mol, België. Hij werd 87 jaar.
Thuis in Balen-Wezel voor het ter gelegenheid van het songfestival van 1969 gemaakte schilderij van Salvador Dali (2006)
EUROVISIESONGFESTIVAL
Al sinds jaar en dag was Dolf van der Linden namens Nederland de vaste dirigent op het Eurovisiesongfestival. Hij had zichzelf slechts tweemaal laten vervangen: in 1956, toen hij vanwege verplichtingen met zijn orkest in Nederland niet meeging naar de eerste editie van het festival in Lugano; en nadien, in 1963, toen door een muzikantenstaking de nationale finale was afgelast en de Nederlandse Televisiestichting (NTS) niet de noodzaak voelde om Van der Linden mee te sturen met kandidate Annie Palmen naar het festival in Londen. In beide gevallen werd de chef-dirigent van het Metropole Orkest, dat officieel het orkest voor lichte muziek van de Nederlandse Radio-Unie (NRU) was, vervangen door de muzikaal leider van het orkest van het organiserende land, Fernando Paggi in Zwitserland en Eric Robinson in Engeland.
In 1969, nadat Nederland in de voorafgaande jaren steevast bij de laatste landen was geëindigd in de einduitslag van het festival, besloot hij opnieuw een jaartje over te slaan. Naar eigen zeggen had hij het te druk met de voorbereidingen van het maandelijkse VARA-televisieprogramma Muziek om naar te kijken, waarvan de opnamedagen samenvielen met het Eurovisiesongfestival. Desgevraagd benadrukte dat hij vanwege zijn overvolle werkschema ook het Grand Gala du Disque en het Singing Europe Festival in Scheveningen aan zich voorbij liet gaan. Bij deze evenementen wordt Van der Linden respectievelijk vervangen door zijn BRT-collega Francis Bay en de leider van het VARA-Dansorkest, Charlie Nederpelt.
Voor zijn Festivalorkest in het Scheveningse Circustheater bij het Nationaal Songfestival van 1969
Er deden ook andere verhalen de ronde. In een krantenartikel werd beweerd dat de dirigent, die zich het jaar ervoor zowel bij de voorronde als de internationale finale kritisch had betoond over het niveau van de liedjes, er na al die jaren “niet zo heel veel zin meer in had.” Er speelde echter nog een andere overweging een rol, zo erkende Van der Linden jaren later. Hij weigerde mee te gaan naar het dat jaar in Spanje georganiseerde festival, omdat hij niet in het toen nog door dictator Franco geregeerde land wilde dirigeren. Soms kon Van der Linden erg principieel zijn. “Wij zijn vroeger ook nooit naar Spanje op vakantie geweest”, zo legde zijn dochter Anneke uit. Mogelijk speelden in het hoofd van de dirigent, die nog wel bij de eerste voorbereidingen van het Nationaal Songfestival van 1969 betrokken was geweest, de verschillende afwegingen door elkaar een rol bij het uiteindelijke besluit.
Toen wij in 2006 Frans de Kok interviewden en hem vroegen of hij zich kon voorstellen dat principiële afwegingen een rol hadden gespeeld bij Van der Lindens afzegging, zei hij: “Ja, hij was een stugge man… Ik heb aan hem vervelende herinneringen. In de tijd dat ik nog niet bekend was in Hilversum en met mijn arrangementen alle orkesten afliep, ben ik door violist Carlo Carcassola, een vriend van me, een dag meegenomen naar Hilversum om, zoals hij dat noemde, “even handjes te gaan geven.” Zo kwamen we ook terecht bij Dolf van der Linden, met wie ik even een gesprekje mocht voeren. Die zei toen tegen me dat ik wel eens iets mocht maken voor zijn orkest. Dus ik aan de slag. Ik had wat geschreven en had er werkelijk mijn stinkende best op gedaan. Maar hoe lang ik ook wachtte, van Dolf van der Linden hoorde ik niks meer. Tot ik hem weer een keer tegenkwam bij een repetitie van het Metropole Orkest. Toen zei hij: ‘O ja, meneer De Kok, we hebben uw arrangement zo eens doorgespeeld, maar als ik het eenvoudig mag zeggen, wij zijn dat allang vergeten.’ Voor het hele orkest stond ik voor paal. Dat heb ik de man nooit vergeven. Ik was woedend. Dat is de laatste keer dat ik met Van der Linden iets van doen heb gehad. Natuurlijk, hij was een enorme vakman, hij heeft na de oorlog toch maar mooi dat Metropole Orkest van de grond getild. Maar hij stond me daar zwaar te beledigen! Hij heeft me op die manier wel wakker geschud en een extra stimulans gegeven om door te gaan. En later heeft hij natuurlijk wel gezien dat ik succes had!”
Succes had Frans de Kok in de volgende jaren inderdaad gehad. Na vijf jaar als arrangeur bij de AVRO wordt hij in 1963 door de VARA in dienst genomen als muzikaal supervisor. In die functie had hij in de daarop volgende jaren als arrangeur en orkestleider meegewerkt aan talloze succesvolle programma’s, zoals de Rudi Carrell Show, Zo is het toevallig ook nog ’s een keer en Mies en Scène. Hij had dus de juiste geloofsbrieven om de songfestivaljob op zich te nemen, al was hij niet meer zo actief in Hilversum als een paar jaar ervoor; sinds eind ’67 verdeelde Frans de Kok zijn aandacht immers tussen zijn nieuw opgezette grammofoonplatenwinkel in de binnenstad van Tilburg en een afgeslankt pakket aan opdrachten als orkestleider voor televisieprogramma’s van verschillende omroepen.
Tijdens het optreden van Patricia Paay bij het Nationaal Songfestival in Scheveningen (1969)
Het aanbod om eenmalig zowel de nationale finale te leiden als mee te gaan als dirigent naar het internationale festival in Madrid kwam van Warry van Kampen, destijds werkzaam als chef amusement bij de VPRO, maar tegelijk hoofdverantwoordelijke binnen de NTS voor het organiseren van het Nationaal Songfestival. De Kok en Van Kampen hadden in de voorgaande jaren al regelmatig met elkaar samengewerkt. “Met hem had ik daarvoor al jazzprogramma’s gemaakt met zangeressen als Joy Marshall en Cleo Laine”, vertelde Frans de Kok daarover. “Een aardige man die wel kijk had op muziek. Hij was in ’69 hoofd van een commissie die het songfestival voorbereidde. Ik kreeg van hem een telefoontje en hij zei: ‘Frans, luister eens, we hebben elkaar een tijdje niet gezien, maar je kunt het songfestival doen.’ Ik heb er wel even over moeten nadenken – ik had immers de platenwinkel al – maar ik heb het gedaan. Toen werd de ondernemer in mij wakker… vergis je niet, dat songfestival was voor mijn zaak ontzettend goede reclame!”
Overigens was De Kok niet per se een liefhebber van het jaarlijkse evenement, zo had hij in 1968 eens aan een krantenjournalist verteld: “Ik vind (…) zo’n songfestival ’n heel vervelende vertoning.” En passant legt De Kok, nooit verlegen om stevige uitspraken, ook uit waarom volgens hem Nederland in de voorgaande jaren telkens zo slecht had gescoord. “Internationaal doen we uiteraard weinig en ik geloof dat dat in de eerste plaats een gevolg is van ons ongemeen minderwaardigheidscomplex. Als het bij ons maar uit het buitenland komt, is het wel goed. Er zijn maar een paar mensen, die internationaal ’n beetje aantippen, zoals bijvoorbeeld Malando. En in de tweede plaats: we zitten natuurlijk in een klein landje. Je moet toch ook wel rekening houden met ons beperkt taalgebied, omdat nu eenmaal 95 procent van wat er op de markt komt, gezongen wordt. Het vervelende hier is, dat de weinige talenten die ’n numeriek niet altijd talrijk volk kan opleveren, haast geen onderlinge concurrentie kennen, zodat er hier van uitzeven van de werkelijke talenten geen sprake is. Vandaar dat ons niveau zo ontzettend wisselvallig is en dat er ook veel middelmaat is.”
Anderzijds had hij bij een andere gelegenheid eens laten optekenen: “Er zijn altijd twee dingen die ik graag heb willen doen. Dat zijn het Grand Gala du Disque en het songfestival.” De eer om het Grand Gala muzikaal te begeleiden, was hem al in 1965 te beurt gevallen; in 1969 volgde dus de kans zijn stempel te drukken op dat andere grote showprogramma. Omdat het Metropole Orkest niet beschikbaar was, stelde De Kok voor het Nationaal Songfestival een freelanceorkest samen – zeer naar de zin van Van Kampen, want, zo lezen we in Het Nieuwsblad van het Zuiden, de gedachten van de organisatie “gingen uit naar een jong orkest met een moderne stijl.” Een onverholen sneer aan het adres van het wat vergrijsde Metropole Orkest.
Op de hotelkamer in Madrid met Piet Souer en Lenny Kuhr
Als altijd zocht De Kok zijn musici voornamelijk uit andere omroeporkesten. Nu de strijkers van het Metropole Orkest niet beschikbaar zijn, kiest hij een groep uit het Radio Filharmonisch Orkest, het vlaggenschip van de Nederlandse radio-orkesten, onder leiding van concertmeester Johnny Kroon. Aan de piano zit Tony Nolte. Voor de blazersgroep zal De Kok waarschijnlijk een greep hebben gedaan uit de musici van The Skymasters en het VARA-Dansorkest. Dit festivalorkest van Frans de Kok diende niet alleen de tien liedjes te begeleiden in de nationale finale, gehouden in het Scheveningse Circustheater, maar ook bij voorrondes te spelen, waarbij elk van de tien kandidaten drie nummers bracht. Deze halve finales, die niet op televisie werden uitgezonden, vonden plaats verdeeld over twee avonden in het Grand Theater in Amersfoort. In de finale in Scheveningen vergastte het orkest het publiek bij het begin van de show bij wijze van intromuziek op een eigen arrangement van de dirigent, ‘Worksong’. Tussen de uitvoering van de tien kandidaten en de puntentelling had het orkest rust, want de uit Spanje ingevlogen flamencogitarist Paco Peña, die de intervalact verzorgde, speelde solo, zonder orkestbegeleiding.
In het deelnemersveld van het Nationaal Songfestival van 1969 vinden we enkele nationale sterren, onder wie Anneke Grönloh en Rob de Nijs, maar ook een tienerzangeresje uit Rotterdam, Patricia Paay, die twee jaar ervoor een hitje had gehad met ‘Je bent niet hip’. Verder was Dave Levenbach erbij, toekomstig superster in Frankrijk met succesvolle singles als ‘Dansez maintenant’ en ‘Du côté de chez Swann’. Zij allen kwamen echter niet in de buurt van de overwinning. Bijna veertig jaar na dato waren Frans de Kok’s herinneringen aan het programma vervaagd. “Nee, van die programma’s kan ik me niet veel meer herinneren, behalve dat Patricia Paay haar tekst kwijt was en la-la-la begon te zingen. Met een andere deelnemer, Dave, die toen al in Parijs woonde, heb ik naderhand een singletje gemaakt van zijn voorrondeliedje”.
Deze spannende aflevering van het Nationaal Songfestival werd door Lenny Kuhr’s ‘Troubadour’ met miniem verschil gewonnen van Conny Vink en het meezingertje ‘De toeteraar’. Behalve door het orkest van Frans de Kok werd de piepjonge Lenny bij haar uitvoering op het podium begeleid door gitarist Piet Souer. Dit drietal mocht in het Teatro Real te Madrid de Nederlandse kleuren gaan verdedigen. “Zelf had ik ook niet gedacht dat dit liedje in Scheveningen uit de bus zou komen, niet omdat het niet goed zou zijn, maar wegens het type”, erkende De Kok na afloop. Desondanks is hij niet meteen pessimistisch over de kansen van het door meesterarrangeur Bert Paige van orkestpartij voorziene, zeer gedragen ‘Troubadour’: “Aangezien de meeste liedjes in dit [internationale] festival wel in het ‘Boom-Bang-A-Bang’-straatje zullen liggen, kan je nooit weten hoe zo’n uitzondering terechtkomt.”
Backstage in Madrid met de Spaanse chef-dirigent Augusto Algueró en diens echtgenote, zangeres Carmen Sevilla
Overigens was Dolf van der Linden ondanks zijn afzegging gewoon in de zaal aanwezig in het Circustheater in Scheveningen om de verrichtingen van het orkest en de kandidaten te volgen. Of hij het jaar erop weer terug zou willen komen, zo wordt hem door een reporter gevraagd. De reactie is eerlijk: “Misschien, want ik voelde me toch niet lekker toen ik Frans de Kok daar zo zag staan.”
Eenmaal in Madrid met Lenny Kuhr en Piet Souer, ziet Frans de Kok zich geconfronteerd met een groot, zeer onverwacht probleem. Delegatieleider Warry van Kampen vertelde aan de meegereisde journalist Ale van Dijk van Het Vrije Volk dat de partituur van de Nederlandse inzending zoek was: “Wij zijn gek geworden van het zoeken. Toen wij dinsdagmiddag om drie uur in Madrid aankwamen, hoorden wij onmiddellijk, dat het eerste liedje van de zestien, dat niet tevoren door het Spaanse orkest gerepeteerd was, het liedje van Lenny was. Op het vliegveld van Madrid zeiden ze dat het vooruitgestuurde pakje niet was aangekomen en op Schiphol zeiden ze dat het wel degelijk was verstuurd.”
Ook jaren later herinnerde Frans de Kok zich het voorval nog goed. “Het arrangement van het liedje was dus van Bert Paige, maar ik heb het wel nog een beetje bijgevijld. Toen gingen we naar Madrid, dat zag er allemaal leuk uit. Een weekje vakantie met af en toe een repetitie – één groot feest. Maar de eerste de beste repetitiedag komen wij daar en tja… de partituren zijn er niet. Onze producer zei dat hij er eens achteraan zou gaan. Ik zei: ‘Dat zou ik maar doen ja, want het is nu maandag maar het wordt vanzelf zaterdag, hoor!’ Ze zijn toen in de vreselijkste nood op alle mogelijke manieren gaan zoeken. Maar ook bij de tweede en derde repetitie was er nog niets gevonden. Dus konden we nog steeds niet repeteren. Toen begon ik me wel een beetje zorgen te maken. In het uiterste geval zou Lenny het zonder orkest hebben kunnen doen, alleen met Piet Souer.”
Orkestrepetitie van de Nederlandse inzending in het Teatro Real, Madrid
Op de vraag waarom hij het arrangement niet had meegenomen in zijn bagage, antwoordde De Kok vervolgens: “Dat werd allemaal door de omroep geregeld – dat dacht ik. Men zou het vooruitsturen, zodat het Spaanse orkest al van tevoren kon repeteren. Ik heb er geen seconde bij nagedacht dat het wel eens kwijt zou kunnen raken. Dan had ik voor de zekerheid wel fotokopieën laten maken, maar ik had me daarmee helemaal niet bemoeid. Ik verwachtte eenvoudigweg dat bij de eerste repetitie alle muzikanten hun partij op de lessenaar zouden hebben en dat we zouden kunnen beginnen!”
De Kok herinnerde zich dat de situatie de 19-jarige Lenny Kuhr niet in de koude kleren ging zitten. “Nou, ze was wel gespannen. Het was natuurlijk een afschuwelijke situatie. Maar ik liet niets merken, hoor; ik was heel aardig voor haar. In Hilversum werd ik altijd al ‘Vader van Huilende Zangeressen’ genoemd. Maar goed, op de derde dag zei ik: ‘Als het arrangement er morgen nog niet is, ga ik zelf wel een nacht doorwerken om iets nieuws te schrijven.’ Ik wist wel ongeveer nog hoe het was, maar niet meer precies natuurlijk. Ik had in het verleden al met dit bijltje gehakt, dus het zou wel zijn gelukt. Ik was alvast begonnen met het noteren van de symbooltjes, maar juist de dag erop was de partituur terecht. De muziek was ergens in een la bij de Spaanse douane blijven liggen. Het was zo’n heel dikke map… ongelofelijk!”
Desgevraagd wist Lenny Kuhr zich wel te herinneren dat De Kok voor haar een baken van rust was in alle stress: “Mijn ervaring met Frans de Kok als dirigent en inspirator is alleen maar goed te noemen. Toen bij de eerste repetitie met het Spaanse orkest de arrangementen er niet bleken te zijn, bleef Frans heel ontspannen onder de situatie – tenminste, dat dacht ik. Op de derde dag zei hij: ‘Als het er morgen niet is, schrijf ik zelf een arrangement.’ Ik herinner me dat we met zijn drieën samen zaten en dat Frans bezig was om de pianopartij van ‘De troubadour’ op te schrijven. En al die tijd bleef de glimlach op zijn gezicht, waaruit ik begreep dat alles goed zou komen. De volgende dag kwam een Spaanse vrouw van de televisie vrolijk zwaaiend met een stapel muziekpapier aanlopen. Ik weet nog dat de lach om zijn gezicht toen nog expressiever werd.”
Tijdens de repetities van het Eurovisiesongfestival in Madrid
Toen het arrangement er eenmaal was, was het voor De Kok een koud kunstje, want het Spaanse orkest speelde het vanaf het begin precies naar zijn zin. De Nederlandse delegatie had bedongen dat De Kok extra repetitietijd zou krijgen met het orkest, maar die blijkt hij niet nodig te hebben: “De communicatie met het orkest verliep goed; muziek is een internationale taal. De huisdirigent had erg met me meegeleefd. Zijn vrouw was een zangeres die ik in Holland al een keer had begeleid in het tv-programma van Warry van Kampen.” En inderdaad, een speurtochtje in de omroeparchieven wijst uit dat Carmen Sevilla, de echtgenote van de Spaanse chef-dirigent van het festival, Augusto Algueró, in 1968 in het KRO-kleinkunstprogramma Moet je kijken had opgetreden, begeleid door Frans de Kok en zijn orkest.
Uit de getuigenis van Lenny’s begeleidende gitarist Piet Souer blijkt dat Frans de Kok die repetities heel serieus nam en daarbij niet over één nacht ijs ging. “Hij liet Lenny en mij twee keer op zijn hotelkamer in Madrid komen om te spelen, zodat hij de partituur kon volgen en zich de vertragingen en versnellingen eigen kon maken. Ik vond hem erg zorgvuldig in zijn voorbereiding en uitvoering.”
Om het Teatro Real in Madrid hing gedurende de repetities een gespannen sfeer. “Je kon wel goed merken dat je je in een dictatuur bewoog en dat er spanning in de lucht hing. Het theater werd streng bewaakt door soldaten met Kalasjnikovs. En je moest tachtigduizend keer een pasje laten zien voordat je de zaal binnen mocht”, stelde De Kok hyperbolisch. “Destijds werd daar nauwelijks over bericht, omdat het Songfestival een apolitiek evenement behoorde te zijn, maar die Spanjaarden waren vreselijk nerveus. Behalve dat de Spaanse TV zijn eerste kleurenuitzending ging beleven, bestond ook nog eens de vrees dat met zoveel internationale aandacht deze avond een uitgelezen mogelijkheid voor een ETA-actie zou betekenen. Om te voorkomen dat heel Europa in het donker zou worden gezet, had men uit voorzorg een peloton generatorwagens laten aanrukken, zodat de live-uitzending te allen tijde doorgang zou kunnen vinden.”
Tijdens de uitvoering van 'De troubadour' op het Eurovisiesongfestival in Madrid
De strenge voorzorgsmaatregelen van de Spaanse gastheren zorgen er ook voor dat de verschillende delegaties niet, zoals gebruikelijk, elkaars verrichtingen tijdens de repetities konden volgen. Blijven hangen en rustig in de zaal gaan zitten was er niet bij. “Je moet je bedenken dat wij van de repetities van de andere landen hoegenaamd niets zagen”, wist ook Frans de Kok nog. Toch trof hij backstage een oude makker, die voor een ander land aantrad: “Louis Neefs was er voor België bij. Aan Louis heb ik heel prettige herinneringen, ik heb hem in Holland verscheidene keren begeleid in tv-programma’s. In Madrid was hij nogal ontstemd, want zijn dirigent Francis Bay had volgens hem alleen maar belangstelling voor, zoals Louis dat zei, zijn prikkelpop – een vrouw met wie hij een verhouding had en die hij naar Madrid had meegenomen. Ja, ze kunnen het mooi zeggen, die Belgen…”
Ondanks alle veiligheidsmaatregelen was er in de avonduren ruimte voor enige ontspanning. De delegaties worden uitgenodigd op allerlei party’s, georganiseerd door de Spaanse televisie en lokale overheden. “Er staat me ook bij dat er tal van uitnodigingen voor recepties onder de deur van je hotelkamer werden geschoven”, vertelde De Kok daarover. “Het waren er zo veel, dat je er bij wijze van spreken mee kon kwartetten. We gingen zo af en toe eens ergens naartoe met mensen uit de begeleiding, zoals Adrie van Oorschot en Rens van Dorth, de producer.” En Lenny? Frans meldde aan Ale van Dijk dat er geen reden tot zorg was: “Er kan nu niets meer mis gaan. Lenny is een heerlijk, intelligent en rustig meisje. Gisteravond ging zij na een paar uur recepties om twaalf uur al naar bed om maar vooral fit te zijn.” Kortom, het thuisfront kon gerust zijn.
Op de avond zelf had Frans de Kok naar eigen zeggen geen last van zenuwen. “Ik was heel rustig. Van tevoren kon ik me bij dit soort optredens wel een beetje opwinden of me eens omdraaien in bed, maar zodra ik van de floormanager het teken kreeg, was ik altijd ijzig kalm.” Lenny Kuhr herinnerde zich dat, toen zij en Piet Souer op de grote avond tokkelend op hun gitaren de vertolking van ‘De troubadour’ inzetten, De Kok haar vanuit de orkestbak met een “geruststellende, vriendelijke lach” had aangekeken. De uitvoering van het Nederlandse liedje verliep feilloos, zowel op het podium als wat het orkest betreft. Opvallend was dat, ten opzichte van de uitvoering in Scheveningen, een orgelpartij aan het arrangement was toegevoegd, die het lied nog wat extra cachet gaf. Misschien was dat het element dat De Kok bedoelde, toen hij vertelde dat hij de oorspronkelijke partituur van Bert Paige nog “een beetje bijgevijld” had?
Laurita Valenzuela, presentatrice van het songfestival, maakt de vier prijswinnaars bekend; achter haar, vanaf links: Piet Souer, de Britse dirigent Johnny Harris, Frans de Kok, Lenny Kuhr, Massiel (winnares van het jaar ervoor), Lulu (Verenigd Koninkrijk), Salomé (Spanje) en Frida Boccara (Frankrijk)
Na de uitvoering was Lenny Kuhr backstage naast Frans de Kok gaan zitten. Intussen zat Piet Souer wat verderop, met een groot glas bier aan de bar. Toen Nederland tijdens de puntentelling steeds dichter naar de kop schoof, fluisterde De Kok de zangeres toe: “We gaan winnen, we gaan winnen!” “Ik ga, ik kan het hier niet meer uithouden”, was haar reactie, en ze zonderde zich af tot het verlossende bericht kwam: Nederland had samen met de inzendingen van het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en organisator Spanje de hoogste score behaald, 18 punten. Voor de eerste en enige keer werd de grote Eurovisieprijs aan meer dan één delegatie toegekend. De vier landen behaalden samen de eerste prijs en mochten dan ook allemaal hun liedje nog eens uitvoeren. Daarbij kreeg Frans de Kok op de bok ongevraagd een dikke knuffel van de extatische Engelse dirigent Johnny Harris, die juist daarvoor bij de uitvoering van Lulu’s ‘Boom-Bang-A-Bang’ zijn baton metershoog de lucht in gesmeten had.
Na afloop spoedden alle deelnemers zich naar een groot diner, naar daarvoor had Frans de Kok nog gelegenheid om aan Het Vrije Volk zijn eerste reactie te geven. “Na de nationale finale in Scheveningen dacht ik: ‘Dat kon in Madrid nog best eens wat worden met ‘Troubadour’.’ Je hoort daar natuurlijk de ene flater na de andere en dan springt zo’n aardig melodietje er natuurlijk toch wel uit. Maar dat wij bij de winnaars zouden horen, nee. Je moet rekenen, dat wij daar in tien jaar niet bij zijn geweest.” Inderdaad, in 1969 was het juist tien jaar geleden dat Nederland voor het laatst het genoegen van de overwinning had mogen smaken, met Teddy Scholten en ‘Een beetje’. De Kok was met zijn neus in de boter gevallen: na alle achterhoedeplaatsen met liedjes die Dolf van der Linden in de jaren ervoor had moeten begeleiden, mocht hij bij zijn eerste festivaldeelname gelijk delen in de zege – hoewel hij zichzelf niet echt als winnaar beschouwde: “Nee hoor, ik gunde Lenny de overwinning voor de volle honderd procent. Zij startte haar carrière. En ik deed één van de routinedingen…”
Toen we hem vroegen of hij er dan ook thuis in Tilburg niet mee heeft gepronkt dat hij in Madrid het orkest voor de winnende Nederlandse inzending had gedirigeerd, verscheen die kenmerkende grijslach weer op zijn gezicht. “Ja, dat wel! Daar heb ik geweldig van geprofiteerd. Op de dag van het festival had ik in de plaatselijke krant in Tilburg een advertentie over de volle breedte laten zetten: 'Ook vanuit Madrid verzorgen wij de muziek. Kijk en luister vanavond naar het songfestival!' De zaak groeide in die tijd als kool. Nee, dat songfestival heeft me geen windeieren gelegd. Ik had goede contacten met de plaatselijke media in Tilburg en speelde mijn imago uit van de jongen die het in Hilversum had gemaakt en toch zo gewoon was gebleven. Ik moet toen de gevleugelde woorden hebben gesproken: ‘Nu zijn er twee enorm kwaad, Dolf van der Linden en Dankers Disco.’ Dankers was mijn concurrent hier in Tilburg. Ja, ik had mijn revanche op Dolf van der Linden wel te pakken, wat dacht je!”
Na afloop in Madrid poserend voor de persfotografen, Piet Souer - Lenny Kuhr - Frans de Kok
Begrijpelijkerwijs laat De Kok in kranteninterviews vallen dat hij graag nog eens aan het songfestival zou meedoen, maar daar zal het niet van komen. Door lottrekking bepaalde de EBU dat Nederland het festival in 1970 zou organiseren. Als vanzelfsprekend wees de NOS – de in 1969 tot stand gekomen fusie tussen de NTS en de Nederlandse Radio-Unie (NRU) – het Metropole Orkest aan als begeleidingsorkest en Dolf van der Linden als muzikaal leider van het festival. Aldus zou Frans de Kok’s eerste deelname als dirigent aan het Eurovisiesongfestival ook zijn enige blijven.
Verwijzend naar het feit dat hij in 1969 al bezig was zich terug te trekken uit de televisiewereld, noemde Frans de Kok zijn succesvolle festivaldeelname in Madrid een soort “onderscheiding-achteraf” voor het Hilversumse deel van zijn carrière, waar hij “apetrots” op was. Toch was het songfestival naar zijn smaak niet het hoogtepunt van zijn loopbaan: “Nou, wat mij persoonlijk altijd nog het meeste aanspreekt, is het Grand Gala du Disque van 1965. Dat werd gewoonlijk door Van der Linden gedaan, maar dat jaar kreeg ik dus die opdracht. Het was heel zwaar, er traden heel veel artiesten op, allemaal met één of twee nummers. Mensen als Vera Lynn, The Supremes en Trio Hellenique. Dave Berry was er ook, die maakte een vergissing toen hij moest inzetten. Alles was live, dus dat was a hell of a job. (…) Dat songfestival was ook één van de dingen die ik altijd al eens had willen doen, maar was toch vooral commercieel interessant.”
Ten slotte vroegen we hem bij het interview in 2006 of hij het Eurovisiesongfestival nog volgde. Daarop zette Frans de Kok een wat verontschuldigende blik op: “Ik zet het altijd nog aan, uit nostalgie. Het is op zich een geweldige happening, maar de muziek bevredigt me niet. Het is bedoeld als feest, en daar hoort een orkest bij – en goede artiesten. Ik weet niet of je verder aan de formule moet gaan sleutelen; wie weet draait het zo nog tien, twintig jaar, maar mij zegt het niet veel meer.”
Bloemen voor Lenny Kuhr bij terugkeer op Schiphol
ANDERE ARTIESTEN OVER FRANS DE KOK
Gitarist Piet Souer, die ten tijde van zijn festivaldeelname in Madrid met Lenny Kuhr al aspiraties koesterde als arrangeur en enkele jaren later ook dat vak zou inrollen, herinnerde zich dat hij vlak na terugkeer uit Spanje nog eens een beroep op Frans de Kok had gedaan: “De altijd goed in het pak zittende Frans – gesoigneerd, zou ik durven zeggen – heeft mij in de begindagen van mijn arrangeurschap nog bijgestaan en geadviseerd bij een optreden in Tilburg waar ik een strijkersarrangement voor had geschreven. Ik trad daar toen met Lenny op en we hadden er die dag een kleine groep strijkers bij. Het was voor mij echt één van de eerste keren dat ik me aan zoiets waagde en ik was er dan ook behoorlijk onzeker over. Frans heeft dat arrangement toen voor me gecontroleerd.” (2006)
EUROVISIEDEELNAMES VAN JAAR TOT JAAR
Land – Nederland
Inzending – “De troubadour”
Uitvoering – Lenny Kuhr (met Piet Souer, gitarist) Tekst – David Hartsema
Compositie – Lenny Kuhr
Studio-arrangement – Bert Paige
(studio-orkest gedirigeerd door Bert Paige)
Orkestratie – Bert Paige / Frans de Kok
Dirigent – Frans de Kok
Score – 1e plaats (18 punten)
BRONVERMELDING
- Bas Tukker interviewde Frans de Kok in Balen-Wezel, november 2006; dit interview verscheen eerder onder de titel “De wraak op Dolf van der Linden” in: EA-Nieuws, 2006-07, no. 3/4, pp. 69-79
- Een afspeellijst met muziekproducties waarbij Frans de Kok betrokken is te vinden via deze YouTube-link.
- Bas Tukker interviewde Frans de Kok’s jongere broer Leon, alsmede Ad Masseurs, Danny Schuwer en Clemens van Bracht, allen in oktober-november 2023; dank aan hen voor hun getuigenissen
- Dank aan Frans de Kok Jr. voor de in diverse mails verstrekte informatie, juni 2011
- Dank aan Boudewijn de Groot, Milly Scott, Piet Souer en Lenny Kuhr voor het delen van hun herinneringen aan de samenwerking met Frans de Kok (in 2006, Boudewijn de Groot ook nog aanvullend in 2023 – met dank aan Peter Voskuil)
- Peter Voskuil & Boudewijn de Groot, “Boudewijn de Groot – Oeuvreboek. De verhalen van alle liedjes”, ed. Spectrum: Amsterdam 2023
- Het prachtig geïllustreerde boek “Jazz in Tilburg. Honderd jaar avontuurlijke muziek”, geschreven door Rinus van der Heijden, Henk van Belkom, Ruud Erich en Jan van Rijthoven, ed. Stichting Jazz in Tilburg: Tilburg 2010
- In Bas Tukker’s biografie van Dick Bakker, “Dick Bakker. Achter de schermen van de muziek” (Vrienden van het Metropole Orkest: Hilversum 2017) komt Frans de Kok ter sprake wanneer hij met zijn orkest opneemt in de Soundpush-studio’s in Blaricum (pp. 76-79). Bovendien heeft Tukker nog eens kort met Bakker over zijn herinneringen aan Frans de Kok gesproken (2023)
- Ale van Dijk, “Partituur van Lenny was zoek”, in: Het Vrije Volk, 27 maart 1969
- Ale van Dijk, “Lenny lacht om voorspellingen”, in: Het Vrije Volk, 29 maart 1969
- Ale van Dijk, “Lenny in een paar seconden vedette”, in: Het Vrije Volk, 31 maart 1969
- Elly van Hoeven, “Mannen die de toon aangeven (1) – Frans de Kok”, in: Utrechtsch Nieuwsblad, 20 januari 1968
- Henk van der Meyden, “Onze show kan beter worden”, in: De Telegraaf, 27 oktober 1962
- Nico Scheepmaker, “Gemoderniseerde Vondel ouderwets gespeeld”, in: Leeuwarder Courant, 9 november 1964
- Rob van Scheers, “Memoires – Frans de Kok (71), dirigent”, in: VARA TV Magazine, no. 18, 1 mei 1995
- Frits Versteeg, “De enige platenhandelaar die ooit een Eurovisie Songfestival dirigeerde…”, in: Billboard-Benelux, 30 maart 1979
- (anon. 1962), “Geen vaste dirigent”, in: De Nieuwe Limburger, 13 november 1962
- (anon. 1962), “Rudi Carrell, lastige jongen maar enige met eigen show”, in: De Stem, 16 november 1962
- (anon. 1963), “Frans de Kok dirigeert in Rudi Carrell-show”, in: De Volkskrant, 5 april 1963
- (anon. 1963), “Muziek voor Carrell”, in: Algemeen Dagblad, 5 april 1963
- (anon. 1964), “Marijke Fransen en Anneke Grönloh in de muziek van George Gershwin”, in: Limburgsch Dagblad, 5 mei 1964
- (anon. 1964), “Frans de Kok: Als de muziek maar af is”, in: Algemeen Dagblad, 23 mei 1964
- (anon. 1964), “Idee Frans de Kok: orkest voor alle omroepen”, in: De Volkskrant, 19 december 1964
- (anon. 1965), “Muzikaal adviseur bij tv: uitzonderlijke functie”, in: Provinciale Zeeuwse Courant, 23 juli 1965
- (anon. 1965), “Rob de Nijs gaat platen maken in Duitsland”, in: Het Vrije Volk, 6 november 1965
- (anon. 1969), “Frans de Kok: muzikale man van Songfestival 1969”, in: Nieuwsblad van het Zuiden, 18 januari 1969
- (anon. 1969), “Eurovisie Songfestival Madrid krachtproef Spaanse televisie”, in: Nieuwsblad van het Noorden, 28 maart 1969
- (anon. 1969), “Zilvervloot dé hit in festivalstad Madrid”, in: De Telegraaf, 29 maart 1969
- (anon. 1969), “Televisie-musicus Frans de Kok opent platenzaak in Waalwijk”, in: De Echo van het Zuiden, 19 juni 1969
- Behalve de hierboven genoemde bronnen is nog een veelheid aan andere artikelen uit kranten en tijdschriften uit Frans de Kok’s privéarchief gebruikt
- Foto’s met dank aan Frans de Kok Sr., Henriëtte de Kok, Frans de Kok Jr. en Ferry van der Zant